Opgave 1.
a] K is een metaal en Cl is een niet-metaal. KCl is dus een zout. De ionbinding tussen kaliumionen en chloride-ionen wordt verbroken bij het oplossen van dit zout in water.
b] Jood is een moleculaire stof, het bestaat alleen uit het niet-metaal jood. Bij het oplossen worden de vanderwaalsbindingen (molecuulbindingen) tussen de joodmoleculen verbroken.
c] Methanol bestaat uit de niet-metalen C, H en O. Het is dus een moleculaire stof. Bij verdampen worden de vanderwaalsbindingen/molecuulbindingen verbroken. Omdat methanol -OH groepen bevat, kan het in de vaste en vloeibare fase waterstofbruggen vormen. Deze worden ook verbroken bij de overgang naar de gasfase.
Opgave 2.
Ethanolmoleculen bevatten OH-groepen. Daardoor kunnen ethanolmoleculen onderling waterstofbruggen vormen. Butaanmoleculen kunnen dat niet. Daarom is het kookpunt van ethanol hoger dan dat van butaan.
Opgave 3.
In de gasfase zijn de atoombindingen tussen H en O nog aanwezig in H2O, in de gasfase zijn er geen Vanderwaalsbinding tussen de moleculen. Bij 100 ºC worden de vanderwaalsbindingen (en waterstofbruggen) verbroken, de atoombindingen worden pas boven de 1000 ºC verbroken. De atoombindingen zijn dus sterker dan de vanderwaalsbindingen.
Opgave 4.
Opgave 5.
a] De atoombinding tussen de C en H atomen in methaan wordt verbroken, net als de atoombinding tussen beide zuurstofatomen in O2. De atoombinding tussen de C en O atomen in CO2 wordt gevormd, net als de atoombinding tussen H en O in water. Omdat er vloeibaar water ontstaat, worden ook vanderwaalsbindingen en waterstofbruggen gevormd.
b] De metaalbinding in magnesium wordt verbroken. De atoombinding tussen beide zuurstofatomen in O2 wordt verbroken. Het zout magnesiumoxide ontstaat, dus worden ionbindingen gevormd.