Zorg dat je een leeg bestand hebt om mee te werken in geogebra.
Begin met het opslaan van je lege bestand onder de naam ‘Opdracht 1.4’. Als je dan tussentijds stopt, kan je het bestand opslaan en een ander moment daar verder gaan.
Voor we de cirkelknoppen gaan gebruiken, begin je met een lijnstuk. Dit lijnstuk ga je een vaste waarde geven. Druk op de knop "Lijnstuk met vaste lengte". Deze is te vinden onder het derde icoon.
Om een lijnstuk te tekenen met een vaste waarde moet je eerst een plek op het tekenvenster aantikken waar de lijn begint, en daarna opent geogebra een venster waar je de lengte moet aangeven. Kies in deze opdracht voor een lengte van 5. Je ziet nu dat geogebra een lijnstuk tekent met een exacte lengte van 5. Dit lijnstuk heet waarschijnlijk AB. De lengte van AB ligt nu vast. Probeer maar eens te slepen met de punten van deze lijn. Je kan ze wel verplaatsen, maar de lengte kan je niet veranderen.
Je kan nu een cirkel met middelpunt A tekenen en straal AB. Dit doe je door op het 6e icoontje te klikken en vervolgens op de knop "passer" te drukken. Klik nu op punt A, dan B en dan nog een keer op het punt wat je als middelpunt wil hebben (in dit geval A).
Als het goed is zie je een cirkel met middelpunt A en straal AB zodat B op de cirkel ligt.
Als je nu A beweegt, dan beweegd de cirkel mee. En als je A verder weg of dichterbij B beweegd wat gebeurt er dan met de straal van de cirkel?
Je kan ook B bewegen, wat gebeurt er dan met de cirkel?
Teken ergens op het tekenvenster punt C. Je gaat nu een cirkel maken met middelpunt B en een straal die een vaste waarde heeft.
Dit doe je door op het 6de icoon aan te klikken en vervolgens op de knop cirkel met middelpunt en straal. Klik vervolgens op punt C, op dat moment zal er een venster veschijnen waar je de lengte van de straal moet invullen. Vul voor nu 7 in en klik op OK.
Er zal nu een cirkel verschijnen met middelpunt C en straal 7. Als je nu C verplaatst zal de grote van de cirkel hetzelfde blijven. Dit is vaak de handigste manier om cirkels te tekenen in geogebra.
Je weet dat je een driehoek met zijden 3, 4 en 5 centimeter moet tekenen met behulp van cirkels. Dit werkt ook met Geogebra.
Probeer dit nu zelf. Je begin met een lijnstuk van een lengte met 4 cm (gebruik "lijnstuk met gegeven lengte"). Vervolgens maak je een cirkel met middelpunt D en straal 3, en een cirkel met middelpunt E en straal 5 (gebruik "cirkel met middelpunt en straal).
De cirkels snijden elkaar op twee punten. (Let op hoe je altijd moet labelen, dit verteld je welk snijpunt je moet hebben voor het laatste punt) Om een punt te creëren op een snijpunt gebruik je de knop "snijpunt(en) van twee objecten" onder het tweede icoontje. Vervolgens klik je op het snijpunt van de tweecirkels waar je het laatste hoekpunt van de driehoek wilt hebben. Nu zou er precies op dit snijpunt een zwarte punt F moeten verschijnen.
Nu kan je alle punten van de driehoek met elkaar verbinden. (gebruik lijnstuk tussen twee punten).
Als dat is gelukt dan heb je opdracht 4 voltooid en kun je dit blad opslaan.