2a. Deel 1: Drugs en alcohol (ca. 6h)

Stap 1 Drugs & alcohol

Introductie

Met deze stap ben je ca. 6h bezig:

 

Bij deze stap horen de volgende leerdoelen:

 

Laten we bij het begin beginnen. Om te snappen hoe alcohol en drugs je dronken, lam en high kunnen maken, moet je eerst snappen hoe processen worden geregeld in je lichaam. 2 belangrijke manieren zijn:

 

1.1 Het zenuwstelsel

Reageren op prikkels

Tijdens veel feesten worden lekkere dingen gegeten, zoals oliebollen bij oud en nieuw, taart bij een verjaardag of een spookachtige snacks bij Halloween. Om al dat lekkers op te eten moet je lichaam met zichzelf communiceren: je moet het eten waarnemen (ruiken, proeven, zien, etc.), je moet het oppakken, je moet erop kauwen, je moet slikken, etc. Een van de manieren waarop je lichaam dit doet is met behulp van het zenuwstelsel.

 

Eerst ruik je het eten. De geur is een prikkel. Een prikkel is informatie uit je inwendige milieu (vanuit je lichaam) of uitwendige milieu (vanuit je omgeving)). Deze kunnen worden waargenomen door zintuigen, zoals je neus.

 

Meestal reageer je op een prikkel. Dat komt, omdat je neus de prikkel geur omzet in impulsen. Dat zijn elektrische signaaltjes die zich verplaatsen via je zenuwcellen. Deze impulsen komen vervolgens aan in je hersenen. Daar worden ze verwerkt en ontstaan er nieuwe, andere impulsen. Deze gaan via zenuwcellen naar een spier of een klier, waardoor er iets gebeurt: je reageert op de prikkel.

 

Je kan op deze manier bijvoorbeeld een frietje pakken (zie plaatje hieronder).

 

 

Opdracht 1: Beantwoord vraag 1a t/m 1f. Vragen 1d en 1e zijn alleen voor HAVO- en VWO-leerlingen.

a) In het plaatje zie je 2 pijlen lopen tussen het frietje en het meisje. Ze wijzen naar 2 verschillende zintuigen. Welke?

b) Welke prikkels horen bij die zintuigen?

c) Welke zintuigen ken je nog meer? Noem er minstens 2.

d) HV-vraag: Zoek eens de zintuigen in je huid op. Kende je ze al? Zo nee, welke kende je nog niet?

e) HV-vraag: Dit zijn nog lange niet alle zintuigen die er bestaan. De mense heeft er nog veel meer en dit aantal wordt zelfs nog hoger als je de zintuigen van dieren meetelt die mensen niet hebben. Noem er 1 (dierenplaatjes zijn welkom :) ).

f) Op een mooie maandagochtend na een leuk weekend ligt Jacques nog in zijn bed. Ineens gaat zijn wekker, welke hij vervolgens uitzet. Hij is klaar voor een nieuwe schooldag. Beschrijf wat er gebeurt met impulsen, prikkels, etc. in dit verhaaltje in maximaal 5 stappen.

 

Zenuwstelsel

Het zenuwstelsel kun je op verschillende manieren indelen. Een bekende is een indeling op basis van locatie in het lichaam: centrale zenuwstelsel en perifere zenuwstelsel.

 

 

Opdracht 2: Beantwoord de volgende vragen.

a) Benoem de onderdelen A, B en C. Kies uit ‘hersenen’, ‘ruggenmerg’ en ‘zenuwen’.

b) Welke onderdelen horen/welk onderdeel hoort bij het centrale zenuwstelsel? Kies uit A, B en C.

c) Welke onderdelen horen/welk onderdeel hoort bij het perifere zenuwstelsel? Kies uit A, B en C.

d) Je hebt verschillende zenuwcellen die impulsen in verschillende richtingen geleiden. Combineer hieronder de juiste zenuwcellen (I, II of III) met de juiste richting (A, B of C). Gebruik hiervoor je eigen kennis en het internet.
I)   Gevoelszenuwcellen      A. Binnen het centrale zenuwstelsel
II)  Bewegingszenuwcellen    B. Van het centrale zenuwstelsel naar spieren/klieren
III) Schakelcellen           C. Van zintuigen naar het centrale zenuwstelsel

 

Hersenen en geheugen

Je hersenen bestaan uit 3 delen: de grote hersenen, kleine hersenen en hersenstam.

 

Om iets te onthouden worden er zogenaamde geheugensporen gevormd, welke je activeert om je iets te herinneren. Deze ontstaan doordat zenuwcellen in de hersenschors verbonden worden tot een patroon. Je hebt 2 soorten geheugen:

 

Opdracht 3: Beantwoord de volgende vragen. De vragen 3e en 3f zijn alleen voor HAVO- en VWO-leerlingen.

a) Noem een voorbeeld van iets dat je typisch opslaat in je kortetermijngeheugen en iets dat je typisch opslaat in je langetermijngeheugen.

b) Kies de juiste dikgedrukte zinsdelen in het volgende stukje:
Een geheugenspoor is makkelijker te activeren als je deze vaker/eenmalig gebruikt. Daarom kun je een geheugenspoor versterken door informatie te herhalen/een keer door te lezen.

c) In welk van de 3 genoemde hersendelen worden geheugensporen gevormd?

d) Waarom kun je fietsen zonder continu te slingeren of per ongeluk om te vallen? Betrek in je antwoord de kleine hersenen.

e) HV-vraag: In de tekst staat dat reflexen onbewust zijn. Leg uit waarom dat zo is, gebruik in je antwoord de begrippen ‘grote hersenen’ en ‘hersenstam’.

f) HV-vraag: Niet alle reflexen gaan via je hersenstam, dat doen alleen reflexen van je hoofd en je hals. Als je goed tegen iemands knie tikt met de zijkant van je hand, etc. zal hij/zij onbewust zijn been strekken. Dit heet het kniepeesreflex (leuk om eens te proberen-> zie internet). Je knie ligt niet echt in de buurt van je hoofd en hals. Zoek uit via welk onderdeel van het centrale zenuwstelsel de impulsen van deze reflex gaan.


1.2 Hormonen

Je lichaam communiceert niet alleen met zichzelf door middel van het zenuwstelsel, maar kan dat ook doen door middel van hormonen. Dat zijn stofjes die cellen en weefsels beïnvloeden.

 

Hormoonklieren hebben hormoonproducerende cellen. Deze cellen maken hormonen, welke door de klier afgegeven worden aan het bloed. Via je bloed reist zo’n hormoon vervolgens door heel je lichaam, waar het uiteindelijk cellen tegenkomt die het kan beïnvloeden.

 

Hormonen werken alleen waar ze dat horen te doen. Dat komt door een soort sleutel-slotprincipe, zoals ik dat graag noem. De cellen waar het hormoon voor bedoelt is, de doelcellen, hebben receptoren in/op de cel, waarmee ze het hormoon kunnen waarnemen (zie plaatje hieronder). Cellen waar het hormoon niet voor bedoelt is, hebben deze receptoren niet en kunnen dus niet reageren op dat specifieke hormoon.

 

Bron afbeelding: https://simply.fit/artikel/krachtig-spul-die-hormonen

 

Opdracht 4: Maak de volgende vragen. De vraag 4e is alleen voor HAVO- en VWO-leerlingen.

a) Waarom zal een hormoon dat bestemd is voor je lever wel daar cellen beïnvloeden, maar niet de cellen van je hart?

b) Hormonen regelen over het algemeen trage en langdurige processen in je lichaam. Noem 2 van zulke processen.

c) Het enige echt snelle proces dat geregeld wordt door een hormoon is als je in paniek raakt of ineens heel bang en/of boos wordt. Door dit hormoon nemen oa. je hartslag en bloedsuikerspiegel toe. Zo ben je klaar om te vechten of om te vluchten. Hoe heet dit hormoon?

d) Vul je zinnen aan. Neem hiervoor de nummers 1 t/m 7 over en zet daarachter de juiste optie. Kies uit: elektrische signalen, het bloed, hormonen, informatie, sneller, impulsen en het zenuwstelsel.
Hormonen reizen via …1… naar hun bestemming, in tegenstelling tot …2… die reizen via zenuwcellen. Er zijn natuurlijk nog meer verschillen. Zo zijn …3… moleculen, terwijl impulsen …4… zijn. Er zijn echter ook overeenkomsten. Ze zijn beide namelijk belangrijk voor het doorgeven van …5… binnen je lichaam, al is …6… over het algemeen wel …7… dan het hormoonstelsel.


e) HV-vraag: De hypofyse (ligt net onder de hersenen) wordt ook wel de centrale hormoonklier genoemd. Leg uit waarom dit zo is. Tip: kijk naar de organen die door de hormonen van de hypofyse worden aangestuurd. Valt je iets op aan sommige?


Bron afbeelding: https://spreekuurthuis.nl/themas/hypofyseziekten/informatie/ligging%2C_bouw_en_functie_van_de_hypofyse

 

1.3 Alcohol & drugs

Wat is alcohol?

Alcohol is een stofje dat ontstaat tijdens alcoholgisting, een vorm van fermentatie. Zo ontstaan dranken als wijn, bier en mede.

Als je dergelijke dranken drinkt, komt de alcohol die daarin zit via je mond en slokdarm in je maag. Een klein deel wordt daar afgebroken, maar de rest gaat door naar je darmen, waar het wordt opgenomen in je lichaam. Na ongeveer 10 minuutjes bereikt een deel van die alcohol je hersenen en dat is nu net waar het veel drinkers om gaat: de reactie van de hersenen op alcohol.

 

Als de politie denkt dat je teveel alcohol hebt gedronken, kunnen ze je vragen om een blaastest te doen. Hiermee kunnen ze uitrekenen hoeveel milligram alcohol er per milliliter bloed aanwezig is. Een bloedtest werkt ook, maar dat is niet zo praktisch op straat.

 

Opdracht 5: Beantwoord de volgende vragen.

a) Welke effecten van alcohol ken je al? Bijvoorbeeld uit films, uit series, via kennissen, etc.?

b) Waarom wordt er eigenlijk gekeken naar de hoeveelheid alcohol in je bloed en niet gewoon naar het aantal glazen dat je op hebt? Noem 2 redenen. Ga bij je antwoord in op zowel de tijdspanne waarin je hebt gedronken als op je lichaamsgewicht.

c) Mogen mannen meer of minder drinken dan vrouwen om nog deel te mogen nemen aan het verkeer? Leg je antwoord uit.

 

 

Wat doet alcohol nu precies met je hersenen?

Impulsen kunnen niet zomaar van de ene zenuwcel naar de andere overspringen. Hiervoor zijn speciale stofjes nodig, genaamd neurotransmitters. Op de plek waar de zenuwcellen bij elkaar komen, geeft de ene cel neurotransmitters af. Deze kunnen het ontstaan van een impuls in de andere zenuwcel remmen of stimuleren.

 

Iedere zenuwcel is verbonden met meerdere andere zenuwcellen. Sommige zullen het moeilijker maken om een impuls te laten ontstaan, andere juist makkelijker, afhankelijk van hun afgegeven neurotransmitters. Nu komt er een rekensom: als er na het aftrekken van de remmende neurotransmitters nog genoeg stimulerende neurotransmitters overblijven, ontstaat er een impuls.

 

Alcohol verstoort de communicatie tussen zenuwcellen, waaronder die in je hersenen. Het verstoort namelijk de balans tussen remmende en stimulerende neurotransmitters. Bijvoorbeeld:

 

Bron afbeelding: https://prikkeljegezond.nl/neurotransmitters/

 

Als je jong bent is alcohol drinken extra gevaarlijk. Ten eerste zijn je hersenen nog volop in ontwikkeling, maar ook zorgt dezelfde hoeveelheid alcohol voor een hoger alcoholgehalte in je bloed en is je lever kleiner, waardoor alcohol langzamer wordt afgebroken dan bij een volwassene. Ook zijn je hersenen naar verhouding groter dan bij een volwassene, waardoor er relatief meer alcohol in je hersenen terecht komt.

 

Opdracht 6: Beantwoord de volgende vragen. De vraag 6g is alleen voor HAVO- en VWO-leerlingen.

a) Waarom kan een impuls minder goed van de ene naar de andere zenuwcel als er meer GABA (remmende neurotransmitter) wordt afgegeven?

b) Waarom kan een impuls minder goed van de ene naar de andere zenuwcel als er minder glutamaat (stimulerende neurotransmitter) wordt afgegeven?

c) Er zijn veel GABA-receptoren in je kleine hersenen, deze kunnen de neurotransmitter GABA waarnemen. Stel dat je dronken bent, kun je dan nog normaal naar huis lopen? Leg je antwoord kort uit.

d) Bij een zeer hoog alcoholgehalte in je bloed kan de hersenstam verdoofd raken. Leg uit waarom dat kan leiden tot een coma of zelfs de dood.

e) Niet alleen op korte termijn door ineens heel veel te drinken, maar ook op lange termijn bij langdurig en overmatig gebruik kan alcohol nare gevolgen hebben. Noem minimaal 2 van zulke gevolgen. Tip: https://www.gezondheidenwetenschap.be/richtlijnen/hersenaantasting-door-alcohol

f) Alcohol heeft niet alleen een effect op je zenuwstelsel. Door alcohol krijg je namelijk ook dorst en dat komt door de verstoring van de werking van een hormoon. Leg uit waarom je dorst krijgt van alcohol drinken. Tip: https://www.quest.nl/mens/gezondheid/a25653200/alcohol-dorst-drinken/

Tekst bij HV-vraag 6g: dopamine is een belangrijke neurotransmitter in het beloningscentrum (meer dopemine = belonend gevoel). Door alcohol wordt er tijdelijk extra dopamine afgegeven. Echter, bij veel en voortdurend alcoholgebruik neemt het aantal dopaminereceptoren af. Daarbij wordt het beloningscentrum ook minder gevoelig voor alcohol, waardoor dezelfde hoeveelheid alcohol minder dopamine oplevert. Dit fenomeen heet alcoholtolerantie.

g) HV-vraag: Leg aan de hand van de tekst hierboven uit of er meer of minder alcohol nodig is om hetzelfde belonende gevoel te krijgen als de eerste keer dat je alcohol dronk. Noem in je uitleg 2 redenen waarom dat zo is.

 

Drugs

Afhankelijk van de drug kan de werking van een synaps op verschillende manieren verstoord worden:

 

Van drugs kun je lichamelijk en/of geestelijk afhankelijk raken:

 

Opdracht 7. Beantwoord de volgende vragen. De vraag 7c is een HV-vraag.

a) Bekijk de vormen van een molecuul cocaïne en een molecuul dopamine in de afbeelding hieronder. Dopamine is een belangrijke stimulerende neurotransmitter in het beloningscentrum in je hersenen. Als je kijkt naar de vormen van dopamine en cocaïne, waarom zou de drug cocaïne de werking van het beloningscentrum kunnen verstoren?



b) Leg uit hoe cocaïne je een gelukkig gevoel kan geven. Tip: neurotransmitters blijven werken als ze achterblijven tussen de zenuwcellen tot ze worden afgebroken of weer worden opgenomen in de zenuwcel waar ze vandaan kwamen (bonustip: zie je in de tekst over hoe drugs de werking van synapsen verstoren misschien een manier die op de vorige tip leek? En zie je in het plaatje hierboven ook hoe cocaïne dat zou kunnen doen?).

c) HV-vraag: Sommige drugs werken als imitatieneurotransmitters (ze doen dus alsof). Bij gebruik denkt je lichaam dat er veel meer van die neurotransmitter is dan er eigenlijk is. In reactie gaat je lichaam meer receptoren maken om deze neurotransmitter waar te kunnen nemen. Leg uit hoe hierdoor lichamelijk afhankelijk kan raken.

d) Zijn de mensen in de volgende scenario’s lichamelijk of geestelijk afhankelijk geraakt? Geef dit per scenario aan.
I. Telkens als Johnny probeert te stoppen met alcohol drinken krijgt hij last van hevige trillingen door zijn hele lichaam.
II. Nikita is 3 weken geleden gestopt met roken, maar heeft sindsdien last van slaap- en concentratieproblemen.
III. Klaas-Jan voelt zich eenzaam sinds hij niet meer gaat blowen met zijn vrienden en komt daardoor nauwelijks zijn bed nog uit.
IV. Nur heeft zich ingecheckt bij een afkickkliniek om te stoppen met heroïne. Hij ervaart enkele dagen veel pijn en het lijkt bijna alsof hij een zware griep heeft.