2b. Ontstaan en ontwikkeling

Onderzoek

Oorsprong

De oorsprong van theater is moeilijk te achterhalen. Er is geen exact moment in de geschiedenis waarvan we nu kunnen zeggen dat dat het moment was waarop theater ‘uitgevonden’ werd. Wel kunnen we inmiddels vaststellen waar het theater uit voortgekomen is: uit veelal religieuze rituelen van allerlei samenlevingen en culturen over de hele wereld, uit legendes, mythes en andere volksverhalen, en uit het gebruik van dans en muziek om uiting te geven aan gevoelens en ideeën. Langzaamaan smolt de kunst van het ritueel en het verhalen vertellen samen tot wat wij nu theater noemen.

Deze zeer beknopte theatergeschiedenis richt zich voornamelijk op de ontwikkeling van het theater uit de Westerse wereld.

Theater van de Oude Grieken en Romeinen (c. 500 v.Chr. – c. 500 na Chr.)

Het eerste Westerse theater wordt meestal terug getraceerd naar de Oude Grieken, en later de Romeinen. Het theater in het oude Griekenland wordt gezien als het begin en de basis van de westerse theatergeschiedenis. In het oude Griekenland was theater een van de belangrijke zaken in het dagelijks leven.

Vanaf circa 500 v.Chr. werden in Athene toneelwedstrijden gehouden. Deze maakten onverbrekelijk deel uit van de Grote Dionisia: een driedaags theaterfestival ter ere van de God Dionysos.

Dionysus

In hun amfitheaters begonnen zij hun mythes en volksverhalen, meestal religieus en/of filosofisch van aard, om te zetten naar toneelstukken. Onder leiding van Aristoteles en diens Poetica maakten zij als eersten een onderscheid tussen de tragedie, of toneelstukken met een slechte afloop, en de komedie, toneelstukken met een goede afloop. Voorbeelden van oude Griekse tragedies zijn Oedipus en Antigone van Sophocles, en Medea van Euripides. Veel van deze tragedies worden tot op de dag van vandaag nog gespeeld of bewerkt. De theatertraditie werd later voortgezet door de Romeinen. Veel van hun stukken waren gebaseerd op eerder geschreven Griekse tragedies. Een voorbeeld daarvan is Phaedra van Seneca.

De maskers die werden gedragen waren groot en kleurrijk en men droeg zware kledij en schoeisel met dikke zolen. Dit deed de acteurs groter lijken, zodat de toeschouwers achter in het theater hen beter konden zien.

 

 

Theater in de Middeleeuwen (c. 500 – c. 1500)

In de Middeleeuwen waren de voornaamste makers van theater rondreizende gezelschappen en de Kerk. De Kerk maakte vooral liturgisch drama of mysteriespelen: theater dat bedoeld was om bepaalde Bijbelse gebeurtenissen uit te beelden. Voorbeelden hiervan zijn de kruisiging van Jezus. Vergelijkbare stukken werden later ook door rondreizende gezelschappen gespeeld.

 

Ook tableau vivants waren erg in trek. Een ‘tableau vivant’ is Frans voor ‘levend beeld’ en bestaat uit een groep personen, soms acteurs, die in een mooie pose zwijgend iets uitbeelden. Op die manier vormt de groep een levend schilderij. Vaak werd er een reeks tableau vivants achter elkaar uitgebeeld, waar de toeschouwer dan langs af kon lopen. Samen vertelden de tableau vivants dan een verhaal.

 

TUSSENOPDRACHT TABLEAU VIVANT

1. Je zoekt een beeld uit een film, videoclip of schilderkunst die iedereen direct herkent (=iconisch).

2. Daarbij moet het beeld een dramatische gebeurtenis tonen (=heftige gebeurtenis en/of emoties).

3. SPEEL DEZE EXACT NA EN POST IN SEESAW waarin het bestaande beeld naast jouw versie ervan staat.

 

Rondreizende gezelschappen maakten daarnaast veel theater dat vandaag de dag betiteld zouden worden als komedie of burlesk. Daarnaast kwam rond 1400 het zogenaamde moraliteitsspel op: een vorm van toneel waarbij de personages symbool stonden voor bepaalde deugden en ondeugden in de mens. Dit wordt ook wel een allegorie genoemd. Een beroemd moraliteitsspel uit de Nederlandse literatuur is Elckerlijc, in het Engels bekend als Everyman.

Soms werden de rondreizende theatergezelschappen door een landheer of koning aan diens hof gehouden. Zij verbleven dan bij de deze edelman en speelden voor hem tegen een vast inkomen en onderdak. Hieruit ontstonden langzaamaan vaste theatergezelschappen.

 

 

Elizabethaans en Frans theater (c. 1500- c. 1700)

In de vroege zestiende eeuw ontstond tijdens de Renaissance in Italië de Commedia dell’arte, een vorm van geïmproviseerd toneelspel waarbij komische en serieuze elementen met elkaar vermengd werden. Er werd veel gebruik gemaakt van maskers en poppen, en de personages die gespeeld werden waren vaak direct herkenbaar. De Commedia dell’arte is een belangrijke inspiratiebron geweest voor toneelschrijvers zoals Shakespeare.

Shakespeare (c. 16e eeuw)

Shakespeare was toneelschrijver in de tijd dat koningin Elizabeth I regeerde in Engeland. Deze koningin regeerde zo lang dat de periode van ongeveer 1550-1610 vooral in Engeland nog steeds naar haar vernoemd wordt: de Elizabethaanse tijd. In deze tijd kende het Engelse theater gouden tijden, met name dankzij William Shakespeare. Shakespeare maakten komedies en tragedies, waarbij hij veelal teruggreep op de Griekse en Romeinse opvoeringsstijl. Daarnaast schreef hij ook de zogenoemde koningsdrama’s, waarbij het leven van een bestaande vorst gedramatiseerd werd.

Terwijl het theater dus gouden tijden beleefde, werd het tegelijkertijd echter ook steeds vaker als ‘onkuis’ en ‘laag vermaak’ gezien. Religieuze groeperingen zagen theater als iets dat inging tegen de leer van het geloof, en bovendien leidde tot allerlei onzedelijk gedrag. Zo kregen de Puriteinen het voor elkaar om Shakespeare en zijn acteurs te verbannen uit de stad London: zij moesten hun theater herbouwen aan de andere kant van de Theems, wat toen buiten de stadsmuren was. Vrouwen waren meestal niet toegestaan in het publiek of op het toneel (damesrollen werden dan ook meestal door jonge jongens gespeeld).

 

En daarna... De negetiende en twintigste eeuw

Lange tijd stond de ontwikkeling van het theater in de Westerse wereld stil. Theater werd nog steeds gespeeld, maar er werden vooral reeds bestaande classicistische werken zoals die hierboven genoemd opgevoerd. Ook werd de opera en de musicalvorm steeds populairder.

Rond 1850 sloop het realisme en naturalisme ook het podium op. Makers hadden genoeg van het ‘overdreven’ toneelspel dat tot dan toe gespeeld werd, en wilden stukken opvoeren die meer geworteld waren in de samenleving. Zij wilden de politieke en economische werkelijkheid van de samenleving ook op toneel brengen.

In de twintigste eeuw hielden toneelauteurs zich bezig met het weerspiegelen van maatschappelijke problematiek in hun stukken.

Zo zette Tennessee Williams met Tramlijn Begeerte (1947) een stuk neer over de culturele botsingen tussen een man en een vrouw uit twee compleet andere lagen van de Amerikaanse samenleving, was Tony Kushner één van de eerste toneelschrijvers die met Angels in America (1991) problematiek rondom homoseksualiteit en aids via het toneel bespreekbaar maakte, en schreef de Spaanse Federico García Lorca met Bloedbruiloft (1932) en Het Huis van Bernarda Alba (1936) over het moeilijke leven van (voornamelijk vrouwen) op het Spaanse platteland.

 

Ook werd er gedurende de twintigste eeuw steeds meer geëxperimenteerd op het theater. Voorbeelden van vormen van theater en toneelspel die tot op de dag van vandaag populair zijn, zijn het Epische theater, de Stanislavski methode en postmodern theater.

 

Uiteindelijk hebben zich verschillende soorten van theater ontwikkelt. Hier ga je meer over leren bij onderdeel 3: theatergenres.