2.2. Observeren met de LICHTMICROSCOOP (LM)

Een lichtmicroscoop (LM) maakt gebruik van zichtbaar licht om zeer kleine voorwerpen en structuren 40 tot 1500 maal vergroot waar te nemen. Bij vergrotingen boven de 1000 maal wordt het beeld echter meestal minder scherp.

Voor lichtmicroscopen geldt dat je twee naast elkaar gelegen punten nog van elkaar gescheiden kunt zien als de afstand ertussen niet kleiner is dan 200 nm (1 nanometer of 1 nm = 0,001 µm = 10-3 µm = 10-6mm). Die afstand is het oplossend vermogen van de lichtmicroscoop.

Plantencellen zijn gemiddeld 15 à 100 micrometer groot (1 micrometer of 1 µm = 0,001 mm = 10-3mm). Dierlijke cellen zijn meestal kleiner en meten gemiddeld 10 µm Ze liggen dus, net als de meeste bacteriën (1 – 10 µm), binnen het optische bereik van de lichtmicroscoop.

Met een lichtmicroscoop kan je celstructuren waarnemen, zoals celwand, celmembraan, cytoplasma, vacuole, zetmeel- en bladgroenkorrels.