Week 2:
Cases: Situatie 1 Tina is vaak erg moe als ze op de kinderopvang komt en ze ziet er onverzorgd uit. Soms heeft ze nog niets gegeten.
1. Van welke vorm van mishandeling kan hier sprake zijn?
Situatie 2 Kevin van 10 heeft altijd stoere verhalen over hoe hij ’s avonds om 10 uur nog met zijn vrienden op straat is en wat ze dan allemaal doen.
2. Van welke vorm van mishandeling kan hier sprake zijn?
Situatie 3 Kevin uit het vorige voorbeeld gaat er prat op dat hij wel eens met zijn oom mee mag als die een kraakje gaat plegen. Kevin mag dan op de uitkijk. Hij zegt dat zijn ouders het niet erg vinden, want die krijgen regelmatig mooie spullen van zijn oom.
3. Van welke vorm van mishandeling kan hier sprake zijn?
Situatie 4 Je vindt dat de moeder van Eline van 4 wel erg hard met haar dochter omgaat. Als Eline niet snel luistert, houdt ze hele tirades over hoe slecht Eline luistert, dat het kind ook echt niets zelf kan, lui is en lastig. Waar heeft ze het aan verdiend zo’n dochter te hebben!
4. Van welke vorm van mishandeling kan hier sprake zijn?
|
Week 4: Opdracht Meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling Hieronder volgen een aantal casussen. In groepjes van vier gaan jullie per casus nadenken over de volgende vragen: • Wat signaleer je? • Wat voor gevoel krijg je bij de signalen? • Welke stappen onderneem je (denk aan vijf-stappenplan)? • Wat is jouw taak als professional? • Welke informatie mis je nog om een weloverwogen keuze te kunnen maken? • Waar kun je deze informatie achterhalen?
Casus 1: Marie (3 jaar) komt drie volle dagen per week op de opvang (maandag, dinsdag, vrijdag). Het valt je op dat Marie op maandag dezelfde kleren aan heeft als op vrijdag. Op haar shirt zit een grote vlek. De vrijdag daarop komt Marie op de kinderopvang zonder dat zij heeft ontbeten.
Casus 2: Gijs (8 jaar) zit bij jou op de BSO. Hij heeft regelmatig blauwe plekken op zijn armen en benen. Als je hem hiernaar vraagt geeft hij aan dat hij naar de speeltuin is geweest en een aantal keer tegen de speeltoestellen is gestoten.
Casus 3: Tim (2 jaar) komt één dag per week op de opvang. Bij het omkleden zie je dat hij rode striemen op zijn rug heeft. Er is nooit eerder iets opgevallen aan Tim. Ook aan het gedrag van Tim valt niets op. Hij is erg vrolijk en lacht de hele dag. Een week later zie je dat hij een rode striem op zijn arm heeft. Het gedrag van Tim is onveranderd.
Casus 4: Esther (11 jaar) komt dagelijks bij jou op de BSO. Iedere keer wanneer je contact met haar zoekt trekt zij zich terug. Esther laat op een morgen een bord kapotvallen. Zij is hierdoor heel erg overstuur en bang dat zij straf zal krijgen. Zij moet erg huilen. Ook nadat je een poging hebt gedaan om haar gerust te stellen, blijft zij erg onrustig. Zij vraagt of je alsjeblieft niet tegen haar ouders wilt vertellen dat zij iets kapot heeft gemaakt.
|
Week 5:
Opdrachten
1. Als je vermoedens hebt van kindermishandeling is het zaak om de signalen zo concreet mogelijk te beschrijven. Bekijk (indien mogelijk) een dossier. Als er geen dossier is gebruik je een observatieverslag. Kijk of beschreven staat wat je ziet, hoort, ruikt.. Kijk of er sprake is van interpretaties. Bespreek je ervaringen met een collega. 2. Bij vermoedens van kindermishandeling is het belangrijk om je onderbuikgevoel te gebruiken. Neem een kind in gedachten over wie jij je zorgen maakt(e). Probeer vervolgens zo uitgebreid mogelijk op te schrijven wat het kind doet, zegt, hoe hij eruit ziet, hoe hij ruikt, klinkt…. Schrijf alles op wat je weet over het kind en de ouder. Bespreek je bevindingen met een collega en vergelijk de signalen met signalen van kindermishandeling. 3. Voer een observatie uit van een kind waar jij je zorgen over maakt: - hoe komt hij binnen? - hoe reageert hij op de ouder? - hoe neemt hij afscheid? - hoe reageert hij op jou? - hoe reageert hij op andere kinderen? - met wie speelt hij? - wat doet hij graag? - hoe eet hij? - Hoe gaat het met slapen?
Bespreek je bevindingen met je collega en bepaal samen wat de volgende stap is. 4. Oefen een oudergesprek met een collega. Vertel de ander dat je je zorgen maakt over een kind. De ander doet wat jij lastig vindt (boosheid, onverschilligheid, tranen…). Vraag een derde collega om te observeren en feedback te geven. Wissel daarna van rol. 5. Schrijf een overdracht over een kind waar jij je zorgen over maakt voor de basisschool. Wat zou je het kind en de aanstaande leerkracht mee willen geven? En hoe zorg je dat deze informatie overkomt? Wat is hierover vastgelegd binnen jouw organisatie? |
Week 6:
Sociale kaart
Het is belangrijk om de sociale kaart zo volledig mogelijk in te vullen met de organisaties en instanties van de regio waar uw kinderopvangorganisatie gevestigd is en dit op een zichtbare plaats voor alle beroepskrachten beschikbaar te stellen.
Sociale kaart van [Naam Organisatie]
Organisatie : Politie alarmnummer (bij noodsituaties) Telefoonnummer: 112
Organisatie : Crisisdienst Regionale Bureau Jeugdzorg (bij noodsituaties) Telefoonnummer:
Organisatie : Advies- en Meldpunt Kindermishandeling (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Algemeen Maatschappelijk Werk (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Bureau Jeugdzorg (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : GGD (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Jeugdgezondheidszorg (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Politie (ook sociale jeugd- zedenzaken) (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Steunpunt Huiselijk Geweld (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Zorgadviesteam (in regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Centrum voor Jeugd en Gezin (gemeentelijk of regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
Organisatie : Centrum voor Jeugd en Gezin (gemeentelijk of regio) Contactpersoon : Adres : Telefoonnummer: E-mailadres :
|