Filtreren

Filtreren berust op het verschil in deeltjesgrootte van de componenten van het mengsel.

Een mengsel van een vaste stof en een vloeistof kun je scheiden door het te laten bezinken of door te centrifugeren. Maar veel meer wordt filtratie gebruikt. De poriën van een papierfilter of fijn metalen rooster laten de vloeistof en de daarin opgeloste stoffen door. Deze vloeistof noem je het filtraat.
De vaste stof bestaat uit korreltjes, die niet door de poriën van het filter heen kunnen en daarom op het filter achterblijven; de achterblijvende vaste stof heet het residu. In het laboratorium worden filtreerpapier of speciale membraanfilters met uiteenlopende poriëngroottes gebruikt.

Wanneer er in het groot gefiltreerd moet worden, wordt textiel (filterdoek) gebruikt. Soms kan ook een dikke laag fijn zand een goed filterbed zijn.

Membraanfiltratie is een modernere vorm van filtreren. Het scheidingsmateriaal is een membraan, een uiterst dunne laag van een kunststof met poriën, die bepaalde moleculen wel doorlaat en andere niet. Om de stroming door membranen met kleine openingen te versnellen gebruikt men druk of zuigt men vacuüm. Hoe kleiner de poriën, hoe groter de benodigde druk.

Toepassing

Bij waterzuiveringsinstallaties is filtreren vaak de eerste stap in het zuiveringsproces. In dat geval wordt vaak een zandbed als filter gebruikt. Ook in de papierindustrie wordt gebruik gemaakt van filtratie, het zogenaamde trommelfiltratie.

Trommelfiltratie zoals deze onder andere in de papierindustrie wordt gebruikt.