Al in de derde klas komen leerlingen bij scheikunde in aanraking met
papierchromatografie. De mobiele fase is dan vaak water, de stationaire fase is een stuk filtreerpapier. Door stiftpunten op het papier aan te brengen en deze in het water te zetten kan er een scheiding optreden tussen de diverse kleuren waaruit de inkt is opgebouwd.
Kleurstoffen met een grote affiniteit met het papier (groot adsorptievermogen) zullen laag op het papier achterblijven terwijl kleurstoffen die goed oplosbaar zijn in het water juist bovenaan het papier (dicht bij het vloeistoffront) uitkomen.
In deze zin is papierchromatografie vooral bedoeld als analysemethode, je kunt zien uit welke kleuren de inkt is opgebouwd.
Aan de linkerkant zie je een papierchromatografie van een zwarte stift, de onderste potloodstreep is waar de inkt is opgebracht. De bovenste potloodstreep is het vloeistoffront.
Retentiefactor
Door steeds onder dezelfde omstandigheden (zelfde mobiele en stationaire fase en zelfde temperatuur) chromatografie toe te passen zullen specifieke stoffen steeds dezelfde afstand ten opzichte van het vloeistoffront afleggen. Deze afstand heet de retentiefactor.
In de afbeelding rechts zie je een voorbeeld. Stof A, de rode kleurstof heeft een afstand afgelegd die overeenkomt met de rode pijl. De zwarte pijl is de afstand die het vloeistoffront heeft afgelegd vanaf de lijn waarop de monsters zijn aangebracht. De retentiefactor is dan:
Papierchromatografie https://www.youtube.com/watch?v=uOhefwQBAbI