Ma 26 Vrij 30-9

Aufgaben

Je gaat deze week aan de slag met Grammatik en Languagenut.

Sommige van jullie hebben vorige jaar al wat oefeningen al gemaakt, maar herhaling kan geen kwaad. Je maakt de oefeningen en je maakt er screenshots van het resultaat.

Je schrijft de theorie op in een schrift!

 

Zelfstandig naamwoorden en Lidwoorden

 

Geslacht zelfstandig naamwoorden https://youtu.be/iGNYw8GjALw

In het Nederlands hebben we de volgende lidwoorden: DE, HET, EEN.

In het Duits hebben we ook lidwoorden, weet je ze nog? DER, DIE, DAS, EIN

We gaan kennismaken met de Duitse lidwoorden. Hieronder staan video's en oefeningen( blauwe letters) over de  Duitse lidwoorden.

Uitleg Duitse lidwoorden https://youtu.be/NxqAQOCpnyY

Oefening der, die, das

Oefening Duitse lidwoorden

Persoonlijke voornaamwoorden

Als je een brief schrijft is het wel handig om te weten hoe je de persoonlijk voornaamwoorden schrijft.

MMMMM, ik hoor je denken, wat zijn dat ook alweer?

Hieronder staan video's en oefeningen over persoonlijke voornaamwoorden.

Uitleg persoonlijke voornaamwoorden alles https://youtu.be/aGyEzVL_VoQ

Persoonlijke voornaamwoorden

Werkwoorden


Je gaat leren hoe je vervoegingen maakt van:

Hier ga je alle werkwoordvervoegingen  oefenen.

 


Opdracht 1: haben/sein/werden in de tegenwoordige tijd

  1. De vervoeging van haben, sein en werden in de tegenwoordige tijd.

     

      sein (= zijn) haben (= hebben) werden (= worden, zullen)
    ich (= ik) bin habe werde
    du (= jij) bist hast wirst
    er (= hij) ist hat wird
    wir (= wij) sind haben werden
    ihr (= jullie) seid habt werdet
    sie (= zij) sind haben werden
    Sie (= u) sind haben werden

     

  2. Doe de oefening en kies de juiste vorm.

Opdracht 2: zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

  1. Herhaal de vervoeging van de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
    Zwakke werkwoorden ott
  2. Doe de oefening en vul de juiste vorm van het werkwoord in.

Opdracht 3: sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd

  1. Herhaal de vervoeging van de sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
    Sterke werkwoorden ott
  2. Doe de oefening en kies de juiste vorm.
  3. Nog één extra oefening.

Opdracht 4: alle werkwoorden in de verleden tijd (ovt)

  1. De vervoeging van alle in deze video werkwoorden in de verleden tijd (ovt).
  2. Hieronder staat een uitleg van de verschillende werkwoorden in de verleden tijd.
  3. Sterke werkwoorden:
    Voordat je de uitgangen achter de stam kunt plaatsen moet je eerst weten hoe de stam in de verleden tijd eruit ziet.

    A Normaal
    voorbeeld: kommen [= komen]
    stam in de verleden tijd: kam-
    ich kam ik kwam
    du kamst jij kwam
    er/sie/es kam hij/zij/het kwam
    wir kamen wij kwamen
    ihr kamt jullie kwamen
    sie/Sie kamen zij kwamen / u kwam
    B als de stam op een s-klank eindigt:
    voorbeeld: lesen [= lezen]
    stam in de verleden tijd: las
    ich las ik las
    du lasest jij las
    er/sie/es las hij/zij/het las
    wir lasen wij lazen
    ihr last jullie lazen
    sie/Sie lasen zij lazen / u las

    C als de stam eindigt op -d, -t :
    voorbeeld: finden [= vinden]
    stam in de verleden tijd: fand-
    ich fand ik vond
    du fandst jij vond
    er/sie/es fand hij/zij/het vond
    wir fanden wij vonden
    ihr fandet jullie vonden
    sie/Sie fanden zij vonden / u vond

     

    Zwakke werkwoorden:
    A standaardgroep (= alle werkwoorden behalve groep B)
    voorbeeld: machen [=maken, doen]
    ich machte ik doe/maak
    du machtest jij doet/maakt
    er /sie/es machte hij/zij/het doet/maakt
    wir machten wij doen/maken
    ihr machtet jullie doen/maken
    sie/Sie machten zij doen/maken // u doet/maakt
    B de stam eindigt op -d, -t of het is een van de werkwoorden:
    atmen, regnen, öffnen, rechnen, begegnen, zeichnen, reden
    ich redete ik praatte
    du redetest jij praatte
    er /sie/es redete hij/zij/het praatte
    wir redeten wij praatten
    ihr redetet jullie praatten
    sie/Sie redeten zij praatten // u praatte

  4. Doe de oefening en kies de juiste vorm.

Naamvallen


Ja, daar gaan we. je hebt het weleens gehoord van je moeder of broer. De naamvallen dat is zo moeilijk. Maar we gaan het toch doen. Wat zijn dat eigenlijk? En waar heb je het voor nodig?

In het Duits zijn er vier naamvallen:

  1. De 1e naamval is vergelijkbaar met het onderwerp en het naamwoordelijk deel van het gezegde in het Nederlands.
  2. De 2e naamval wordt nauwelijks gebruikt en meestal omschreven met het voorzetsel 'von' plus 3e naamval.
  3. De 3e naamval is vergelijkbaar met het meewerkend voorwerp in het Nederlands.
  4. De 4e naamval is vergelijkbaar met het lijdend voorwerp in het Nederlands.


Hier ga je alle naamvallen nog oefenen.

 

Naamvallen zonder voorzetsels (ontleden)

  1. Bekijk de theorie.
    Eerste en vierde naamval
    Naamvallen van het persoonlijk voornaamwoord
    Eerste, derde en vierde naamval

 

Opdracht 1:

Wanneer welke naamval?

 

Opdracht 2: Schrijf de volgende zinnen over in een Pages document en vul bij A de juiste uitgangen en bij B de juiste vorm van het persoonlijk voornaamwoord in.

A. lidwoorden en bezittelijke voornaamwoorden
  1. Mein... Schwester (v) macht ein... Reise (v) nach Deutschland.
  2. D... Junge (m) kauft sein... Freund (m) ein... Eis (o).
  3. D... Sportler (mv) haben d... Ziel (o) erreicht.
  4. Wir haben unser... Oma (v) ein... Karte (v) geschickt.
  5. Bringt ihr d... Großeltern (mv) ein... Souvenir (o) mit?

B. persoonlijke voornaamwoorden
  1. (Wij) ... suchen (jullie) ... schon eine halbe Stunde.
  2. Wo ist der Schlüssel? Gibst (jij) ... (hem) ... (aan mij) ... bitte?
  3. Werdet (jullie) ... (ons) ... vermissen?
  4. Ja, (ik) ... verstehe (u) ... .
  5. Siehst (jij) ... (hem) ...?
 
Zet je werk in Seesaw en met een link in Egodact in je logboek.

 

Languagenut

In Languagenut staat werk klaar. Als je nog nooit hebt ingelogd in Languagenut, zorg er dan voor dat je deze week je gebruikersnaam en wachtwoord bij mij ophaalt. Het werk moet op 5 oktober af zijn!