Voortplanting kan geslachtelijk maar ook ongeslachtelijk. Bacterien delen zich. Aardappelplanten kunnen zich voortplanten door knollen. Telers van planten vermenigvuldigen hun gewassen door stekken of weefselkweek. Sommige planten kunnen uitlopers vormen. Bij ongeslachtelijke voortplanting is het genotype van de nakomelingen gelijk aan dat van de ouder.
Beschadigingen of plotselinge veranderingen in de DNA-sequentie noemen we een mutatie. Zo’n beschadiging of verandering kan heel klein zijn, maar ook erg groot. Soms heeft een bepaalde mutatie helemaal geen gevolgen. Als een groot stuk DNA muteert, neemt de kans dat het schadelijk is toe. Als de mutatie in geslachtscellen optreedt, krijgen ook de nakomelingen die mutatie mee.
Een organisme waarbij een mutatie zichtbaar is in het fenotype, noemen we een mutant. Een voorbeeld van een mutant is een albino. Bij een albino is het lichaam niet in staat pigment te vormen, waardoor de ogen rood zijn en het organisme bleek is.
Mutaties in het erfelijke materiaal kunnen vanzelf optreden. Maar vaker gebeurt dat door invloeden van buitenaf, zoals straling (röntgenstraling, radioactieve straling of ultraviolete straling) of chemische stoffen. We spreken dan over mutagene invloeden.