Alle soorten organismen zijn ontstaan uit vroegere soorten, door het proces evolutie.
Wanneer een soort goed aangepast is aan zijn omgeving, treedt er een verschijnsel op die biologen natuurlijke selectie noemen. Deze theorie stelt dat sommige organismen uit een populatie beter aangepast zijn aan hun omgeving en dus meer kans hebben om te zorgen voor overlevende nakomelingen.
Een voorbeeld van natuurlijke selectie:
Lang geleden had de giraffe bij lange na niet zo’n lange nek als hij nu heeft, een verandering in de omgeving heeft dit veroorzaakt. In het gebied waar giraffen leefde, stonden lange bomen met veel bladeren aan de top van de boom. Giraffen met een langere nek konden deze bladeren wel bereiken, terwijl de giraffen met een kortere nek geen tot weinig bladeren kregen. Deze korte-nek giraffen kregen dus geen eten, waardoor zij langzaam uitsterven. Hierdoor kregen de giraffen met lange nek meer kans om zich voort te planten en hun aandeel in de populatie te vergroten. Dit noem je natuurlijke selectie.
Over de loop van jaren werd er opgemerkt dat uiteindelijk de gehele populatie een lange nek had.
* Natuurlijke selectie wordt ook wel survival of the fittest/ het recht van de sterkste genoemd. Deze termen zijn echter gebaseerd op een "win" situatie. Dat geldt niet altijd! De luiaard bestaat in zijn pure, slome, slapende vorm simpelweg omdat hij kán bestaan in zijn omgeving. Het gaat dus niet altijd om strijd/sterkte/snelste etc.
Nieuwe soorten ontstaan door variatie in genotypen en fenotypen. Genotype is je DNA (genen) en je fenotype is je uiterlijk. Deze variatie kan ontstaan door natuurlijke selectie, waarbij exemplaren met een bepaald genotype zich vaker zullen voortplanten. Wanneer op den duur de exemplaren met het minder gunstige genotype verdwijnen (zoals de giraffe met de korte nek), is er sprake van een geëvolueerde soort. Als je na 150 jaar weer een giraf met een korte nek introduceert in de groep lang-nek giraffen, zullen ze de kort-nek giraf niet meer in hun groep toelaten en er niet mee willen paren. Ze zouden ook geen nakomelingen meer kunnen krijgen. Het zijn dan aparte soorten geworden.
Een andere manier van soortvorming is om een bestaande populatie te scheiden. Stel; een populatie wordt gescheiden in twee deelpopulaties, door bijvoorbeeld een overstroming, vulkaanuitbarsting of een kloof. Deze splitsing in gebieden, noemen we geografische isolatie. Daarbij ontstaan er in de twee afzonderlijke gebieden verschillen in milieuomstandigheden. Na een lange tijd zou het kunnen dat de organismen uit de twee deelpopulaties, als ze elkaar weer ontmoeten, samen geen nakomelingen kunnen krijgen. Er zijn dan twee verschillende soorten ontstaan.
Het leven op Aarde wat wij nu kennen, is ongelofelijk divers. Dit betekent dat er heel erg veel verschillende soorten organismen op Aarde rondlopen. Deze verschillende soorten kunnen er erg anders uitzien. Wij biologen zijn ervan overtuigd dat de soorten op aarde in de loop van een zeer lange tijd zijn ontstaan en veranderd.
Deze voortdurende ontwikkeling van het leven op aarde, waarbij soorten ontstaan, veranderen en/of verdwijnen, wordt evolutie genoemd.
De ontwikkeling van het leven op aarde en de verwantschap van de soorten kun je op verschillende manieren bestuderen:
De evolutietheorie is vooral ontwikkeld door de Engelse onderzoeker Charles Darwin. De reden dat erfelijkheid en evolutie vaak samen wordt besproken, is omdat ontdekkingen in de erfelijkheidsleer heel belangrijk zijn geweest voor het creëren van de evolutietheorie.
De evolutietheorie gaat uit van variatie in genotypen, natuurlijke selectie en het ontstaan van nieuwe soorten.