Een volwassen mens heeft ongeveer 5 tot 6 liter bloed in zijn lichaam. Bloed zorgt ervoor dat alles in het lichaam functioneert, omdat het één van de belangrijkste stoffen vervoert: zuurstof!
Zuurstof zorgt ervoor dat cellen in je lichaam energie kunnen krijgen. Het wordt opgenomen via je longen en vervolgens afgegeven aan het bloed, die het verder in het lichaam brengt. Naast zuurstof vervoert het bloed ook voedingsstoffen, afvalstoffen en warmte.
Bloed bestaat voor 55% uit bloedplasma, dit is het vloeibare gedeelte van het bloed. De overige 45% zijn de vaste deeltjes, de rode bloedcellen,witte bloedcellen en bloedplaatjes. Ieder vast bestandsdeel heeft zijn eigen functie en is dus onmisbaar.
Bloedplasma
Bloedplasma is het vloeibare gedeelte van het bloed en bestaat uit opgeloste eiwitten, andere opgeloste stoffen en water.
Eén van de eiwitten is fibrinogeen. Dit eiwit vervult, samen met de bloedplaatjes een rol bij de bloedstolling, wanneer je bijvoorbeeld een wondje hebt.
Wanneer een bloedvaatje beschadigt raakt (bijvoorbeeld als je dus een wondje hebt) gaat het bloeden. De spiertjes in de wand van het bloedvaatje trekken zich samen en de bloedplaatjes worden kleverig waardoor ze zich aan de wand hechten, precies waar het bloedvat stuk is. Nu is er een propje van bloedplaatjes ontstaan op de plaats waar het bloedvat stuk is. Nu wordt het fibrinogeen in het bloedplasma omgezet naar fibrine. Deze fibrine vormt een netwerk van lange draden waar bloedcellen tussen blijven hangen, waardoor de opening dichtgaat. Als de fibrinedraden met de bloedcellen indrogen, ontstaat er een korstje over het wondje. Als de wond genezen is, laat het korstje vanzelf los.
Rode bloedcellen
Rode bloedcellen hebben een ronde vorm met een plat gedeelte in het midden. Deze cellen hebben geen celkern. Deze bloedcellen vervoeren vooral zuurstof. Rode bloedcellen bevatten hemoglobine, dit is een rode kleurstof die ervoor zorgt dat de cellen makkelijk zuurstof op kunnen nemen en af kunnen geven. Ijzer is een belangrijk bestandsdeel van hemoglobine. Dit bestandsdeel wordt gemaakt in het beenmerg.
Witte bloedcellen
Witte bloedcellen hebben wel een celkern. Ze hebben kunnen ze door kleine openingen in de wand van de kleine bloedvaten glippen en hun taak doen. Witte bloedcellen maken ziekteverwekkers onschadelijk. Ze herkennen de ziekteverwekkers aan de hand van de antigenen en gaan in de aanval. Ze kunnen antistoffen maken, maar ze doen soms ook aan fagocytose. Hierbij omsluit de witte bloedcel de ziekteverwekker en “eet” de witte bloedcel de ziekteverwekker op. De witte bloedcel gaat hierbij vaak dood en verlaat de wond via etter/pus.
Dit bestandsdeel wordt gemaakt in het beenmerg.
Bloedplaatjes
Bloedplaatjes zijn geen cellen, maar delen van uiteengevallen cellen. Ze hebben geen celkern. Bloedplaatjes spelen een rol bij de bloedstolling samen met fibrinogeen in het bloedplasma (zie het kopje “bloedplasma”).
Dit bestandsdeel wordt gemaakt in het beenmerg.
Bloedsomloop
Je bloed stroomt door je lichaam in het bloedvatenstelsel, deze bestaat uit het hart en bloedvaten. Het hart pompt voortdurend om bloed te laten stromen door de bloedvaten. De weg die het bloed aflegt in het lichaam, wordt de bloedsomloop genoemd. Wij mensen hebben een dubbele bloedsomloop. Dit betekent dat het bloed per bloedsomloop twee keer door het hart heen gaat.
De menselijke bloedsomloop bestaat uit 2 delen, de kleine bloedsomloop en de grote bloedsomloop.
Kleine bloedsomloop
Het hart is een dubbele pomp in het bloedvatenstelsel. De rechterhelft van het hart pompt het bloed naar de longen toe. Vanuit de longen stroomt het terug naar de linkerhelft van het hart.
Grote bloedsomloop
Vanuit de kleine bloedsomloop komt het bloed terug in de linkerhelft van het hart. Vanuit de linkerhelft van het hart wordt het bloed naar de rest van het lichaam gepompt en komt het terecht bij de organen. Vanuit de organen stroomt het bloed weer terug naar de rechterhelft van het hart. Na de terugkomst van het bloed vanaf de organen naar de rechterharthelft, begint het weer opnieuw met de kleine bloedsomloop.
Een bloedtransfusie kan het leven redden van een patiënt die door een verwonding veel bloed heeft verloren. Tot de 19eeeuw overleed een patiënt door een onverklaarbare reden vaak na een bloedtransfusie terwijl het wel succesvol leek te verlopen.
In het begin van de twintigste eeuw ontdekte een wetenschapper de oorzaak van het problemen bij het doen van de bloedtransfusies. Hij ontdekte bepaalde bloedgroepen, die hij het AB0-bloedgroepensysteem noemde. Hij toonde aan dat bij sommige bloedtransfusies de rode bloedcellen van de donor(gever) aan elkaar gingen kleven, doordat zij zich verbonden met bepaalde stoffen uit het bloed van de acceptor(de ontvanger). Door dit samenklonteren worden allerlei processen in het lichaam van de ontvanger ontregeld en kan de patiënt overlijden.
Er zijn 4 bloedgroepen:
Om te begrijpen wanneer wel en wanneer geen klontering optreedt, kijken we naar het celmembraan van de rode bloedcellen. Op de rode bloedcellen zitten bepaalde moleculen, genaamd antigenen. Zoals je geleerd hebt, maakt het lichaam antistoffen aan om de vreemde antigenen aan te vallen.