8. Plantfysiologie

Planten

In het plaatje hiernaast zie je hoe plantaardige cellen eruit kunnen zien. Je ziet hierin duidelijk de bladgroenkorrels. In elk van die bladgroenkorrels vindt fotosynthese plaats, als de plant voldoende water, koolstofdioxide en licht krijgt.

Om te kunnen blijven leven en zich voort te planten hebben de meeste planten meer nodig dan alleen cellen. 

Een (meercellige) plant heeft dus organen, die bestaan uit weefsels, die bestaan uit cellen.

Zo hebben de zaadplanten drie hoofdorganen: de wortel, de stengel en het blad. Wanneer ze zich geslachtelijk voortplanten hebben ze één of meerdere bloemen. In een bloem zitten de voortplantingsorganen van een plant.

Zaadplanten 
De zaadplanten zijn te verdelen in naaktzadige planten en bedektzadige planten

 

Bloem: zorgt voor de voortplanting.

Blad: zorgt voor fotosynthese.

Zaden: bevatten kleine kiemplantjes met reservevoedsel.

Vruchten: hierin bevinden zich de zaden.

Stengel: draagt bladeren, bloemen en vruchten.

Wortel: zorgt voor stevigheid en neemt water en mineralen op.

Wortels hebben over het algemeen drie functies.

1. De wortel of het wortelstelsel zorgt ervoor dat de plant op zijn plaats blijft staan.
Om te voorkomen dat ze omwaaien hebben grote bomen daarom een wortelstelsel onder de grond dat net zo groot is als de boom boven de grond.

2. Een belangrijke taak van een wortel is water en mineralen (opgeloste voedingsstoffen) uit de grond halen.

Kruidachtige planten hebben meestal wortels in de vorm van een hoofdwortel met zijwortels of bijwortels.
Hoofdwortel: Dikke wortel in het midden.

Zijwortel: Vertakkingen van de hoofdwortel.

Wortelharen: Kleine uitsteeksels aan de punten van dunne wortels om water en mineralen op te nemen.

De wortels die in contact staan met water hebben veel kleine haartjes, de wortelhaartjes. Deze wortelharen zijn uitstulpingen van bepaalde cellen van de wortel, die zorgen voor een groot oppervlak. Vanuit de wortels gaat het water naar de stengel.

Vaak groeit bij planten ook een schimmel om hun wortels, die noemen we de mycorrhiza. De schimmel zorgt ervoor dat de wortels van de plant vochtig blijven (het groeit er als een soort net overheen) en de plant geeft glucose/suikers af aan de schimmel. Als dit je bekend voorkomt, dan klopt dat! We hebben al een keer eerder zo'n samenwerking gezien bij de korstmossen. Je noemt zulke samenwerkingen een symbiose

3. Een wortel kan een opslagplaats van voedsel zijn. In de bladeren worden suiker/glucose gemaakt door middel van fotosynthese. Deze stoffen worden via de stengel vervoerd naar de wortels. In de wortel wordt de glucose opgeslagen als zetmeel. Dat dient als reservervoedsel voor de plant. Mensen en dieren lusten dit reservevoedsel graag. Daarom eten we niet alleen de plant, maar vaak ook de wortels van een plant. Op die manier gaat de energie van de producent (plant) naar de consument (planteneter).

 

Stengels dragen de bladeren en bloemen. Onder de grond gaat de stengel meestal over in wortels. Bij sommige planten groeien de stengels ook onder de grond, bijvoorbeeld bij de aardappel.

Zaadplanten behoren, samen met de varens, tot de vaatplanten. In een vaatplant worden stoffen vervoerd (getransporteerd) door buisjes.
Er zijn twee soorten buisjes: bastvaten en houtvaten.


Bastvaten vervoeren water en glucose vanaf de bladeren naar alle delen van de plant. Bastvaten bestaan uit levende cellen die water en glucose aan elkaar doorgeven.

Houtvaten vervoeren water en mineralen vanaf de wortels naar de stengel, bladeren en bloemen. Houtvaten zijn holle buisjes van met elkaar verbonden dode cellen met dikke celwanden van hout.
Bastvaten en houtvaten liggen meestal naast elkaar in vaatbundels.

Stengels zijn onder te verdelen in
- houtachtige stengels/ takken
- kruidachtige stengels/ groene stengels

 

Bloemen dienen voor de voortplanting. Veel bloemen hebben mooie kleuren om insecten aan te trekken.

Kroonblad: meestal gekleurd blad dat bij veel bloemen dient om insecten aan te lokken.

Stempel: bovenste, vaak plakkerige deel van stamper.

Helmknop: bovenste gedeelte van de helmdraad waar stuifmeel gevormd wordt.

Helmdraad: draad waar de helmknoppen aan vast zitten.

Stijl: deel van de stamper tussen vruchtbeginsel en stempel.

Vruchtbeginsel: onderste deel van de stamper.

Zaadknop: hierin bevindt zich de eicel.

Bloembodem: stuk van de stengel waar het vruchtbeginsel op staat.

Kelkblad: meestal groen, blad dat de knop beschermt.

Bloemsteel: stengel waar de bloem aan vast zit.

 

Dwarsdoorsnede van een blad

Blad

Fotosynthese vindt plaats in bladgroenkorrels. De meeste bladgroenkorrels van een plant zitten in de bladeren. In de bladeren wordt dus de meeste glucose en zuurstof gemaakt.

De buitenkant van een plant is vaak bedekt met een waslaagje. Dit laagje beschermt het blad tegen uitdroging.
Onder het waslaagje ligt de opperhuid.
De opperhuid bestaat uit doorzichtige cellen die goed op elkaar aansluiten. De opperhuid beschermt de onderliggende lagen cellen tegen uitdroging en beschadiging.


In de opperhuid liggen huidmondjes. Door de huidmondjes kunnen waterdamp en zuurstof het blad uitgaan en kan koolstofdioxide het blad ingaan. Huidmondjes zitten bij landplanten aan de onderkant van het blad. Zo komen ze niet vol water en stof. Bij waterplanten met bladeren op het water, zitten de huidmondjes aan de bovenkant van het blad. Bijvoorbeeld bij een waterlelie. De huidmondjes zijn wel klein, om te voorkomen dat ze vol water komen zitten.

Tussen de bovenste opperhuid en de onderste opperhuid zitten de plantencellen. Deze cellen zien er vanwege hun stevige celwand uit als baksteentjes en zijn ook netjes tegen elkaar aan gestapeld. 

De bladnerven zorgen voor het transport van water en stoffen. In de nerven bevinden zich daarvoor kleine buisjes ofwel vaten.


Zijnerf: vertakking van de hoofdnerf die water en opgeloste stoffen vervoert van en naar delen van het blad.

Hoofdnerf: belangrijkste aan- en afvoerweg van water met opgeloste stoffen naar en van delen van het blad.

Bladmoes: weefsel tussen de nerven van het blad. Dit weefsel bestaat uit allemaal cellen met bladgroenkorrels.

Bladsteel: verbindt het blad met een tak.
Bladschijf: gehele blad.

Waslaagje: dun waslaagje dat het blad beschermt tegen uitdroging.
Opperhuid: lichtdoorlatende buitenste cellaag.
Vaatbundel: houtvaten en bastvaten.
Luchtholte: holte gevuld met zuurstof, waterdamp en koolstofdioxide achter een huidmondje.
Huidmondje: openingen in het blad.

Binnen in de stengel en de wortel zit vulweefsel, zonder bladgroen. Het vulweefsel in een wortel is soms een opslagplaats voor zetmeel, zoals bij aardappelen.


Links: cellen zonder zetmeelkorrels. Rechts: cellen met zetmeelkorrels.