Eicellen en zaadcellen
Een eicel is de grootste cel van een mens. Een eicel is nog net met het blote oog zichtbaar. Zaadcellen zijn zeer kleine cellen en hebben een lange staart waarmee ze zich kunnen voortbewegen. Eicellen bewegen door trilharen in de eileider richting de baarmoeder.
Een eicel leeft maar 12 tot 24 uur. Zaadcellen ‘zwemmen’ na de geslachtsgemeenschap via de vagina naar de baarmoeder. Daar leven ze wel 3 tot 5 dagen.
Bevruchting
Tijdens en rond de ovulatie (eisprong) kan een vrouw door geslachtsgemeenschap zwanger raken. Na een zaadlozing gaan er miljoenen zaadcellen richting de baarmoedermond. Eerst moeten ze een slijmpropje aan het begin van de baarmoeder passeren. De zaadcellen die dat overleven, zwemmen de eileiders in.
Bij de bevruchting vindt er een versmelting plaats van één zaadcel met de eicel. De cel die ontstaat na de bevruchting heet zygote.
Fase 1:
Zaadcellen bereiken de eicel.
Eén zaadcel dringt de eicel binnen.
Fase 2:
De zaadcel verliest zijn staart en om de eicel heen ontstaat een voor ándere zaadcellen ondoordringbare laag.
Fase 3:
De kern van de zaadcel versmelt met de kern van de eicel. De bevruchting is een feit!
De zygote deelt zich enkele keren in de eileider en er ontstaat een klompje van enkele tientallen cellen. Het klompje cellen verplaatst zich richting de baarmoeder en gaat ten slotte in het slijmvlies van de baarmoederwand zitten: het baarmoederslijmvlies. Dat moment wordt innesteling genoemd. Dat klompje deelt zich trouwens wel, maar vormen nog geen op zichzelf staande cellen. Er blijft een soort vliesje om het geheel zitten. Dit gebeurd altijd alleen bij de eerste paar delingen van een nieuw bevruchte eicel.
Na de innesteling groeit het klompje cellen. De cellen produceren het hormoon hCG. Dit hormoon kan met een zwangerschapstest worden aangetoond in de ochtendurine. Op die manier kan een vrouw erachter komen of ze zwanger is. Een zwangerschapstest kan je kopen bij een apotheek of drogist.
De foetus heeft een navelstreng aan zijn buik. De navelstreng zit aan de placenta ofwel moederkoek. De navelstreng is de verbinding tussen de placenta en de foetus. Door de navelstreng lopen bloedvaten die bloed van de foetus naar de placenta voeren. In de placenta stroomt het bloed, dat van de foetus afkomstig is, langs het bloed van de moeder.
In het bloed van de moeder bevinden zich voedingsstoffen en zuurstof. De voedingsstoffen en zuurstof uit het bloed van de moeder worden in de placenta afgegeven aan de bloedvaten van het embryo. Het bloed van de moeder en de foetus blijft dus gescheiden! De afvalstoffen van de foetus en koolstofdioxide worden in de placenta afgegeven aan het bloed van de moeder.
Ook ongewenste stoffen zoals alcohol, nicotine, medicijnen of drugs kunnen via de placenta van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus terecht komen. Deze stoffen kunnen de foetus beschadigen.
Na ongeveer 40 weken ofwel negen maanden van draagtijd kondigen weeën de bevalling aan. Na de geboorte gaat de baby zelf ademen.
Een pasgeborene is gemiddeld 50 cm lang en weegt 3500 gram.
Korte tijd nadat het kind ter wereld is gekomen, volgt de nageboorte. De nageboorte is de placenta of moederkoek, die natuurlijk niet meer nodig is zodra de baby is geboren.
Soms worden er meerlingen geboren. Meestal zijn dat tweelingen.
Een eeneiige tweeling ontstaat uit de samensmelting van één zaadcel en één eicel. Na een aantal delingen vindt er splitsing plaats: uit de twee helften ontstaan twee individuen die erfelijk identiek aan elkaar zijn. Bij tweelingen gaat er na de 1e deling wat fout. In plaats van dat dat vliesje de 2 identieke cellen bij elkaar houdt, gaan ze uit elkaar. Elke helft deelt zich daarna weer tot een compleet mens.
Een twee-eiige tweeling ontstaat doordat er tegelijkertijd twee eicellen bevrucht worden. Tweederde deel van alle tweelingen is twee-eiig.
De meeste kinderen worden gelukkig gezond geboren. Maar een baby kan ook aangeboren afwijkingen hebben. In een deel van de gevallen is het mogelijk om in een vroeg stadium van de zwangerschap bij het ongeboren kind afwijkingen vast te stellen.
Bij echoscopie wordt gebruik gemaakt van geluidsgolven die zich door het lichaam verplaatsen en reflecteren.
Met echoscopie onderzoek je de uiterlijke kenmerken en de werking van enkele organen van een embryo, zoals de lichaamslengte en het kloppen van het hartje. Veel ouders laten een of meer echo's maken tijdens de zwangerschap. Dit is niet schadelijk voor het kindje.
Met echoscopie kan het embryo niet worden onderzocht op mogelijke chromosoomafwijkingen, zoals het syndroom van Down. Daarvoor heb je enkele cellen van een embryo nodig.
Een vlokkentest en een vruchtwateronderzoek zijn twee manieren waarop artsen in een vroeg stadium kunnen onderzoeken of een embryo misschien aangeboren afwijkingen heeft.
Bij een vlokkentest worden cellen weggehaald uit de groeiende placenta. Bij een vruchtwateronderzoek wordt onder plaatselijke verdoving een beetje vruchtwater opgezogen. Dit door vruchtvliezen op de plek gehouden vruchtwater bevat namelijk zwevende cellen van de foetus. Aan de hand van celonderzoek kan worden bepaald of het embryo of de foetus een bepaalde erfelijke aandoening heeft.
Beide onderzoeken zijn niet zonder gevaar, er bestaat een kans op een miskraam. Deze testen worden daarom meestal alleen uitgevoerd bij vrouwen die een verhoogd risico hebben om een kindje met een aangeboren afwijking te krijgen.