6. Argumenten voor de evolutietheorie

Er zijn verschillende argumenten die de evolutietheorie onderbouwen. In gesteentelagen in de aardkorst worden soms fossielen aangetroffen. Hieruit blijkt dat het leven op aarde zich in de loop van de tijd ontwikkelde.

Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen, of afdrukken van organisme in gesteente.

     


Fossielen kunnen alleen ontstaan als de overblijfselen van organismen niet wegrotten en vergaan. De resten worden bedekt met sedimenten (afzettingslagen van zand- of kleideeltjes). Als dit snel gebeurt, krijgen bepaalde schimmels en bacteriën die in de bodem leven niet de kans om de resten helemaal af te breken. Als de sedimenten ongestoord blijven liggen komen er andere aardlagen overheen. Over een periode van tijd verstenen de sedimenten door de druk van de bovenliggende aardlagen tot sedimentgesteenten.


De kans is klein dat je een volledig gefossiliseerd organisme vindt. Zachte of weke delen vergaan te snel. Van schelpdieren worden meer fossielen gevonden dan van wormen. Uit de gefossiliseerde organisme proberen we een voorstelling te maken van hoe het organisme eruit heeft gezien. Zoiets noemen we een reconstructie.

Hoe dieper je in de aardkorst komt, hoe ouder de fossielen zijn. Soms vind je in verschillende aardkorsten hetzelfde organisme terug, wat aantoont dat deze soort over een zeer lange periode van tijd heeft bestaan.
Echter komt het ook voort dat een soort maar in één aardkorst voorkomt, wat aangeeft dat die soort maar een korte periode heeft geleefd en daarna is uitgestorven. 

Een ander argument voor de evolutietheorie is de overeenkomst in DNA. Tegenwoordig is de DNA-sequentie via onderzoek snel bepaald. Hoe meer de DNA-sequentie van twee verschillende soorten overeenkomt, hoe meer de soorten aan elkaar verwant zijn.

Ook overeenkomsten in embryonale ontwikkeling is een argument voor de onderbouwing van de evolutietheorie. Er bestaan overeenkomsten in de embryonale ontwikkeling bij verschillende diersoorten. Vooral in het begin van de ontwikkeling lijken de embryo’s sterk op elkaar, maar tijdens de verdere ontwikkeling beginnen ze steeds meer van elkaar te verschillen.

Veel organismen hebben overeenkomsten in bouw. De arm van een mens, de vleugel van een arend, de voorpoot van een mol en de voorvin van een walrus hebben een verschillende functie. In het plaatje hieronder zien je de skeletten van deze organen, met overeenkomstige beenderen in dezelfde kleur. Je ziet dat deze beenderen grote overeenkomst in bouw vertonen.



Het laatste argument voor de evolutietheorie dat wij hier bespreken, is het bestaan van rudimentaire organen. Door aanpassingen aan het milieu kunnen bepaalde organen hun functie verliezen. Deze organen kunnen dan in de loop van de evolutie verdwijnen. Soms zijn nog resten van deze organen bij organismen terug te vinden. Deze resten noemen wij rudimentaire organen