In hoofdstuk 8 is de longontwikkeling beschreven. Om een adequate bloedgaswisseling te realiseren na vroeggeboorte zijn de volgende factoren belangrijk: a) de oppervlakte (volume) van de luchtwegen waar bloedgaswisseling kan plaatsvinden, b) het contact tussen de capillairen en het gaswisselend deel van de longen, en c) de productie van de oppervlaktespanningsverlagende stof surfactant. Wanneer respectievelijk a) niet groot en b) niet nauw genoeg zijn, zal er ook met ondersteunende behandelingsmogelijkheden (bijvoorbeeld kunstmatige beademing) niet voldoende bloedgaswisseling via de longen mogelijk zijn.
Het probleem dat zich voordoet wanneer het gaswisselend deel van de longoppervlakte wel voldoende is en bovendien het contact tussen capillairen en de luchtweg nauw genoeg is, kunnen zich ten gevolge van een surfactanttekort toch ernstige ademhalingsproblemen ontwikkelen. Het gaswisselend deel (sacculi en bronchioli resporatorii) vallen dan tijdens de uitademing weer samen (collaberen) en bij een volgende ademteug moet er veel inspanning worden geleverd om lucht in de longen te zuigen. Het ziektebeeld dat ten gevolge van surfactanttekort ontstaat, wordt ook wel ‘Ademnood Syndroom’ of ‘Respiratory Distress Syndrome (RDS)’ genoemd.
De klinische verschijnselen van RDS zijn a) een versnelde ademhaling, b) forse intrekkingen van de ademhalingsspieren, en c) niet mooi roze van kleur. Omdat de longen zich niet goed ontplooien en daardoor de bloedgaswisseling niet optimaal verloopt, blijft de zuurstofspanning in het arteriële bloed (te) laag en kleurt de pasgeborene niet mooi roze. De pasgeborene zal proberen de oxygenatie van het arteriële bloed te verbeteren door sneller te gaan ademen. Bovendien moet veel kracht worden geleverd om lucht in de niet goed ontplooiende longen te zuigen. Vandaar dat de ademhalingsspieren enorm worden aangespannen.
De zeer geringe luchthoudendheid van de longen is goed waar te nemen op een Röntgenfoto (figuur 11.1). De mate van het surfactanttekort zal de ernst van de klinische verschijnselen bepalen. Dit betekent ook dat de ernst van de RDS groter is naarmate de zwangerschap korter heeft geduurd (figuur 8.3). De surfactantproductie neemt echter de eerste dagen na vroeggeboorte onder invloed van stresshormonen (corticosteroiden) snel toe. Er wordt al snel meer surfactant geproduceerd dan op grond van de ontwikkelingsduur te verwachten zou zijn. Dit is dan ook de reden waarom aan zwangere vrouwen die vroegtijdig dreigen te bevallen corticisteroiden worden toegediend. De aan de moeder toegediende corticosteroiden bereiken via de placenta ook de foetus. Als gevolg van de hogere corticosteroidconcentraties in het foetale bloed, neemt de productie van surfactant toe, zodat bij een eventuele vroeggeboorte surfactant groter is dan op basis van de zwangerschapsduur verwacht kan worden.
Wanneer een vroeggeborene toch ernstige ademhalingsproblemen heeft op basis van RDS, is het mogelijk exogeen surfactant toe te dienen in de trachea en de ademhaling te ondersteunen door continuous positive airway pressure (CPAP). Hierbij haalt het kind wel zelf adem, maar blijft er tijdens de uitademing een positieve druk bestaan zodat de longen beter ontplooid blijven. Als CPAP niet toereikend is om een goede gaswisseling te bewerkstelligen, kan overgegaan worden op kunstmatige beademing. Deze behandelingsmodaliteiten dienen ter overbrugging van de periode waarin het kind zelf voldoende surfactant gaat produceren.