Voor de geboorte vindt de bloedgaswisseling plaats in de placenta. Nu de placentafunctie is verdwenen, zullen de longen van het kind de bloedgaswisselingsfunctie moeten gaan overnemen. Echter, de longen zijn tijdens het verblijf in de baarmoeder gevuld met vocht. In deze toestand zijn zij niet in staat om een goede gaswisseling te bewerkstelligen. Maar tijdens het geboorteproces zal bij passage door het baringskanaal (en in mindere mate ook bij de manipulatie tijdens geboorte door middel van een keizersnede) een redelijke hoeveelheid vocht uit de longen worden geperst, omdat de thorax (borstkas) wordt ingedrukt. De druk op de thorax zal na de uitdrijving verdwijnen en de luchtweg vult zich dan met lucht (figuur 10.1).
Niet al het vocht is onmiddellijk uit de longen verdwenen. Wanneer het kind na de geboorte gaat huilen en hierbij diep inademt zal er meer lucht in de longen worden gezogen. Dit proces wordt mede gestimuleerd door de hoge catecholaminespiegels in het bloed. Het resterende vocht wordt als een dunne vloeistoffilm over het oppervlakte van de distale luchtwegen (bronchioli respiratorii en alveoli) verspreid en kan daardoor makkelijk worden geresorbeerd door de capillairen die deze structuren omringen. Het is nu mogelijk om een goede gaswisseling te realiseren, mits de doorbloeding van de longen optimaal is (vide infra). Het hier beschreven proces voltrekt zich in korte tijd (enkele minuten). Dit is ook de fase waarin de pasgeborene mooi roze kleurt (o.a. door een goede oxygenatie van het bloed).