
Interacties komen voort uit sociale behoeften als erbij willen horen (inclusie), aardig vinden en gevonden worden (affectie) en invloed willen uitoefen (controle).
Deze interacties vinden plaats in het bijzijn van de docent, maar ook in situaties daarbuiten. De rol van de docent is van invloed op de fase waarin een groep zich ontwikkelt.

Als docent kun je vanuit verschillende invalshoeken de groepsontwikkeling beïnvloeden, bewerkstelligen. In het bijzijn van studenten observeer je de oppervlaktestructuur en onderzoek je de dieptestructuur. Binnen je opleiding regel je als docententeam de harde structuur.
De achterliggende gedachte is dat je begrip voor elkaar en voor de schoolsituatie creëert.
Door groeps- en individueel gedrag te observeren en daarover te communiceren kan een docent sturing geven aan de groepsontwikkeling. Veelal is de harde structuur niet onderhandelbaar, maar wel toe te lichten en te verantwoorden.