Lesboek 3 kader (10 editie), paragraaf: 8.2 t/m 8.4
In een rechthoekige driehoek is er een verband tussen de grootte van de scherpe hoeken en de lengte van de zijdes.
sin ∠A = overstaande rhz / schuine zijde
cos ∠A = aanliggende rhz / schuine zijde
tan ∠A = overstaande rhz / aanliggende zijde
Nuttig, want zo kun je dus altijd de lengte van een zijde uitrekenen, als je weet hoe groot één van de scherpe hoeken is en je kent de lengte van een zijde.
Oefen met: