De inwendige spildraai komt tot stand omdat de weeën de foetus verder in het baringskanaal drukken. De vorm van het benige deel en de weerstand van het weke deel van het kanaal sturen het hoofd in een bepaalde richting. Bij een normale baring waarbij het hoofd ten opzichte van de romp iets naar voren gebogen ligt (in flexie), zal de nek het meest buigbaar zijn. Dit betekent dat bij het binnengaan van de bekkeningang het hoofd meer in flexie komt te liggen. Hierbij komt de lengterichting van het hoofd (de grootste diameter van de foetale schedel) in de zijwaartse diameter van de bekkeningang (immers de grootste diameter, vide supra) te liggen (figuur 9.2 A en B). Door de vorm van de bekkenuitgang wordt het hoofd gedwongen verder door te draaien, zodat nu de lengterichting van het hoofd in de voorachterwaartse diameter van de bekkenuitgang ligt. Het kind wordt geboren met de neus in de richting van de anus van de moeder.