1. Omrekenen met eenheden

Wat is een eenheid?

De meter (m) is de eenheid van lengte. Als je er het woord milli (afgekort met m) voor zet krijg je millimeter (afgekort met mm). Milli betekent 0,001. Een millimeter is dus een duizendste meter. Dus: 1 mm = 0,001 m en 1m = 1000 mm.

Voor de eenheid m kun je ook een ander voorvoegsel zetten: kilo (k), hecto (h), deca (da), deci (d), centi (c) Je krijgt dan het onderstaande omrekenrijtje.

Elk stapje is 10 keer zo klein.

Omrekenrijtje km-mm:

 

km              hm              dam            m                dm              cm              mm

: 10  ←          →   x 10

 

Het omrekenen van oppervlakte of inhoud:

Oppervlakte bereken je door de lengte keer de breedte te doen.

In het figuur hiernaast zou dat betekenen 4 x 3. De oppervlakte is dus 12. In de natuurkunde hebben we er graag een eenheid bij. Aangezien het hier toevallig cm zijn kunnen we zeggen. 4 cm x 3 cm = 12 cm2.

 

Blijkbaar is 1dm3 gelijk aan 1000 cm3.

Een eenheid van een oppervlaktemaat herken je aan het kwadraat dat boven de eenheid staat. Bijvoorbeeld: m2. Dezelfde voorvoegsels kunnen voor zulke eenheden staan. In het omrekenrijtje worden de stapjes nu alleen x100 en : 100. Indien er een derde macht boven een eenheid staat, bijvoorbeeld: m3, dan worden de stapjes in het omrekenrijtje x 1000 en : 1000.

Een andere eenheid van volume is liter.

Afgesproken is:

1 liter = 1 L  =1 dm3

1 milliliter = 1 mL  = 1 cm3