Het verslag moet de volgende onderdelen hebben en in deze volgorde.
Boven een verslag moet een titel gezet worden. De titel moet duidelijk maken waar het verslag over gaat.
Wat wil je te weten komen met dit onderzoek? Soms zijn er meerdere onderzoeksvragen. Je verdeelt de onderzoeksvraag dan in hoofd- en deelvragen.
Wat denk je dat het antwoord is op je onderzoeksvraag? Wat verwacht je dat er gaat gebeuren? De hypothese moet niet zomaar een gok zijn. Je moet altijd aangeven waarom je denkt dat dit het antwoord is. Je maakt dan gebruik van dingen die je al weet, van de theorie die je al gehad hebt.
In de natuurkunde doe je ook wel eens onderzoek zonder hypothese. Dan hoeft deze niet in het verslag. Dit staat er dan in de opdracht bij.
Welke spullen heb je allemaal nodig gehad om deze proef uit te kunnen voeren? Maak een duidelijke lijst.
Maak een tekening/foto van je opstelling. Er moet in de werkwijze precies staan hoe je dit onderzoek (stap voor stap) gedaan hebt. Indien je precies gedaan hebt wat in het boek staat dan mag je gewoon verwijzen naar je boek (dus zie boek blz...). Als je van het voorschrift ben afgeweken moet je dat hier opschrijven.
Wat neem je waar? Wat heb je gezien? Wat heb je gemeten? Bij de resultaten horen de beschrijvingen van wat je waargenomen hebt. Als de waarnemingen in getallen uitgedrukt worden, moet je deze in een tabel zetten en de getallen ook in een grafiek weergeven.
Ook moeten hier de antwoorden op de vragen komen die in het boek gesteld worden.
Maak van je resultaten ALTIJD een tabel!
Als dingen opvallen in de tabel of grafiek, zet je dat erbij en probeer je een verklaring te geven.
Zijn je resultaten logisch of juist niet? Geef een verklaring met behulp van wat je hebt gezien tijdens het experiment.
Kijk op de volgende pagina voor uitleg over tabellen en grafieken.
Je wilde iets te weten komen met de proef en in de conclusie laat je zien wát je te weten gekomen bent. Je geeft antwoord op je onderzoeksvraag. Schrijf er ook bij of je hypothese klopte of niet.
Kijk terug naar je onderzoek en bedenk wat goed ging en wat niet. Hoe zou het beter kunnen worden. Zou het ook nauwkeuriger kunnen?
Er is altijd een grootheid die je zelf kiest en een grootheid die je daarbij meet.
(zelf gekozen) grootheid (eenheid) |
gemeten grootheid (eenheid) |
........... |
............ |
........... |
............ |
Vaak ga je met je resultaten verder rekenen. Dan moet je één of meer extra kolommen aan je tabel toevoegen, om deze uitkomsten ook in de tabel te vermelden.