Toetsing

Een ISK-klas is letterlijk een rijke taalomgeving: het klaslokaal hangt vol met woorden, er staan veel boeken en op de computers zijn taalverwervingsapplicaties geïnstalleerd. Maar zonder actieve verwerking zal de leerling de taalvaardigheid onvoldoende ontwikkelen. Veel van het onderwijs binnen de ISK is woordenschatonderwijs. Voor het uitbreiden van de vocabulaire is herhaling belangrijk: de leerlingen kunnen dan de woordjes op de middellange termijn beter onthouden (Boetje, 2018). Woordenschat kan bijvoorbeeld getraind worden door het leren van woorden bij plaatjes of door het lezen van boeken, maar ook door spreekonderwijs. In de spreekles kunnen woorden makkelijk in context worden aangeboden en meteen actief verwerkt worden, bijvoorbeeld door een zin te produceren waarin dat woord gebruikt wordt. Het toetsen van de woordenschat gebeurt, zeker aan het begin van het ISK-traject, bijna dagelijks. Meestal zijn die toetsen summatief: de leerling krijgt de opdracht om de juiste woorden bij een aantal plaatjes te schrijven. De beoordeling is eenvoudig: elke fout betekent een punt van het eindcijfer af. Deze vorm van toetsen is erg ‘basic’. Zo krijgt een leerling wel inzicht in wat er fout is, maar de uitleg en feed forward ontbreken. Leerlingen krijgen geen inzicht in hoe ze hun leerdoelen kunnen bereiken. De toetscyclus van Gulikers & Baartman (2017) wordt niet toegepast: er wordt niet gewerkt vanuit concrete leerdoelen, er wordt geen doelgerichte feedback gegeven en door de docenten worden geen vervolgacties ondernemen.