Aan het einde van het ISK-traject wordt van de leerlingen verwacht dat niveau A2 behaald is. Dat betekent dat leerlingen van Het Stormink ongeveer niveau A1 behaald moeten hebben om door te kunnen stromen naar de uitstroomgroep. In de startklas moet de leerling dus toewerken naar A1. Het Europees Referentiekader Talen stelt doelen voor spreken op verschillende niveaus: pre-A1, A1, A2, etc. De doelen van niveau pre-A1 komen ongeveer overeen met het einddoel voor de startklas. De doelen, zo ook die op niveau pre-A1, zijn verdeeld in verschillende deelvaardigheden (SLO, 2020):
Deelvaardigheid |
Doel op niveau Pre-A1 |
Mondelinge productie in het algemeen |
Kan korte frasen produceren over zichzelf om elementaire persoonlijke informatie te geven (bijvoorbeeld naam, adres, familie, nationaliteit). |
Monoloog: ervaringen beschrijven |
Kan zichzelf beschrijven (bijvoorbeeld naam, leeftijd, gezinssituatie) met eenvoudige woorden en standaarduitdrukkingen, mits hij of zij dit kan voorbereiden |
Kan zeggen hoe hij of zij zich voelt door gebruik te maken van eenvoudige woorden zoals 'blij' of 'moe', ondersteund door lichaamstaal. |
|
Mondelinge interactie in het algemeen |
Kan vragen stellen en beantwoorden over zichzelf en dagelijkse routines, met behulp van korte standaarduitdrukkingen en gebruikmakend van gebaren om de informatie-uitwisseling te versterken. |
Een gesprekspartner begrijpen |
Kan eenvoudige vragen begrijpen die rechtstreeks over hem of haar gaan (bijvoorbeeld over naam, leeftijd en adres), als degene die de vraag stelt langzaam en duidelijk spreekt. |
Kan eenvoudige persoonlijke informatie begrijpen (bijvoorbeeld naam, leeftijd, woonplaats, afkomst) als andere mensen zich voorstellen, mits deze mensen langzaam en duidelijk rechtstreeks tegen hem of haar praten, en kan vragen over deze onderwerpen begrijpen die aan hem of haar worden gesteld, hoewel de vragen misschien wel herhaald moeten worden. |
|
Kan een aantal vertrouwde woorden begrijpen en essentiële informatie herkennen (bijvoorbeeld getallen, prijzen, data en dagen van de week), mits er zeer langzaam wordt gesproken en zo nodig wordt herhaald. |
|
Conversatie |
Kan enkele elementaire standaarduitdrukkingen begrijpen en gebruiken, zoals 'Ja', 'Nee', 'Pardon', 'Alstublieft', 'Bedankt', 'Nee, dank u', 'Sorry'. |
Kan eenvoudige begroetingen herkennen. |
|
Kan mensen begroeten, zeggen hoe hij/zij heet en op een eenvoudige manier afscheid nemen. |
|
Goederen en diensten verkrijgen |
Kan eenvoudige aankopen doen en/of eten en drinken bestellen als de gesproken taal kan worden ondersteund met wijzen of andere gebaren. |
Informatie-uitwisseling |
Kan mensen zijn of haar naam vertellen en andere mensen om hun naam vragen. |
Kan eenvoudige getallen gebruiken en begrijpen in alledaagse gesprekken. |
|
Kan vragen en vertellen welke dag, hoe laat en welke datum het is. |
|
Kan een geboortedatum vragen en geven. |
|
Kan een telefoonnummer vragen en geven. |
|
Kan zijn of haar leeftijd noemen en andere mensen om hun leeftijd vragen. |
|
Kan zeer eenvoudige vragen stellen om informatie te verkrijgen, zoals 'Wat is dit?', en antwoorden van een of twee woorden begrijpen. |
Behalve het ERK is er ook nog het Raamwerk NT2. Het Raamwerk geeft per domein een verwacht beheersingsniveau met twee subvaardigheden bij Spreken en vier subvaardigheden bij Gesprekken Voeren. Deze subvaardigheden zijn uitgebreid met descriptoren en geven heldere informatie over wat de leerling moet kunnen om niveau A1 te behalen en dus om door te kunnen stromen naar een uitstroomgroep. Belangrijk om te onthouden is dat deze doelen gelden voor het einde van de fasegroep. Oftewel: de leerlingen hoeven deze doelen nog niet behaald te hebben, om door te kunnen stromen van de startklas naar een volgende fasegroep. Het is meer een richtlijn om naartoe te werken (Dalderop, Liemberg, & Teunisse, 2002):
Gesprekken voeren
Informele gesprekken |
Kan zich voorstellen, kan groeten en afscheid nemen. |
Kan mensen vragen hoe het met hen gaat en kan reageren op nieuws. |
|
Zaken regelen |
Kan mensen om dingen vragen en mensen dingen geven. |
Kan omgaan met cijfers, hoeveelheden, kosten en tijd. |
|
Informatie uitwisselen |
Kan eenvoudige vragen stellen en beantwoorden, eenvoudige uitspraken doen op het gebied van directe behoeften of over zeer vertrouwde onderwerpen en op dergelijke uitspraken reageren. |
Kan vragen stellen en beantwoorden over zichzelf en andere mensen. |
Spreken
Monologen |
Kan zichzelf beschrijven, kan beschrijven wat hij/zij doet en waar hij/zij woont. |
Een publiek toespreken |
Kan een zeer korte en vooraf geoefende mededeling voorlezen, bijvoorbeeld een toost uitbrengen, een spreker introduceren. |
De doelen zoals die omschreven worden door het ERK zijn onderdeel van de doelen uit het Raamwerk, maar zijn specifieker omschreven. Voor het vergelijken van lesmateriaal is het daarom handiger om uit te gaan van de ERK-doelen.
In onderstaande tabel worden vier lesmethodes met elkaar vergeleken, die in de overzichtstabel van al het lesmateriaal als geschikt zijn aangekruist. De kenmerken voor vergelijking, zijn voortgekomen uit de literatuur of uit gesprekken met ervaren NT2-docenten.
Kenmerk |
Lesmethode 1 Spreektaal |
Lesmethode 2 ABC Doe je mee? |
Lesmethode 3 Praat je mee? |
Lesmethode 4 Zeg ’t eens! |
1. In hoeverre komt deelvaardigheid 1 (woordenschat en idioom) aan bod? |
Nieuwe woorden worden deductief aangeboden. Elk thema bevat een woordenlijst. |
Er is een woordenlijst beschikbaar in 16 talen en een lijst met tegenstellingen Idioom is verwerkt in de liedteksten. |
Zowel receptief als productief, in context. Los en in zinnetjes. |
Aan het einde van een les is er een woordenlijstje. Er is ook een extra boekje met de ‘nieuwe woorden’ uit alle lessen. |
2. In hoeverre komt deelvaardigheid |
Er wordt geoefend met de uitspraak van woorden en zinnen maar voor het oefenen van klanken wordt verwezen naar de Uitspraak-trainer. |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
3. In hoeverre komt deelvaardigheid 3 (stijl en register, beleefdheidsvormen) aan bod? |
Impliciet, bij sommige thema’s. |
Alleen impliciet, in de les over afspraken maken. |
Impliciet, maar wel bij alle thema’s. |
Impliciet, wel bij meerdere lessen. |
4. In hoeverre komt deelvaardigheid 4 (routines, standaardzinnen en uitdrukkingen) aan bod? |
In de taalriedel. |
In de liedteksten en in de oefeningen daarbij. |
Aan het einde van elk thema kan een leerling een gesprekje voeren mbv aangeleerd routines. |
De methode is erg gericht op het aanleren van routines. |
5. In hoeverre komt deelvaardigheid 5 (grammatica) aan bod? |
Niet. |
Alleen werkwoorden, overige grammatica wordt impliciet aangeleerd. |
In bescheiden mate, grotendeels impliciet. Is gericht op betekenis. Wel een overzicht van opgenomen in de handleiding. |
Elke les bevat een oefening over werkwoorden. |
6. In hoeverre komt deelvaardigheid 6 (sociaal-culturele kennis) aan bod? |
Er worden cultureel-gebonden routines aangeleerd (bv. ziekmelden in NL) |
Niet. |
In meerdere lessen is expliciet aandacht voor cultuur, aangegeven dm een icoontje (bloem). |
Het boek bevat zes teksten met informatie over de Nederlandse cultuur, maar niet relevante dingen mbt spreken. |
7. In hoeverre komt deelvaardigheid 7 (non-verbale communicatie) aan bod? |
Niet. |
Niet. |
Er worden handbewegingen getoond in de woordbeelden en de video’s. |
Niet. |
8. In hoeverre komt deelvaardigheid 8 (tempo en vloeiendheid) aan bod? |
De docent kan dit inbouwen bij de na-zeg-oefeningen. |
Niet. |
De docent kan dit zelf inbouwen bij de inslijpoefening. |
Niet. |
9. In hoeverre komt deelvaardigheid 9 (compensatiestrategieën) aan bod? |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
10. In hoeverre komt deelvaardigheid 10 (structuur aanbrengen in langere spreektaken) aan bod? |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
11. In hoeverre worden taalhandelingen (bv. groeten, vragen of bedanken) benoemd? |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
12. Is er sprake van interactieve en/of geplande scaffolding? |
Ja, geplande scaffolding, ingebouwd in de oefeningen. |
Het niveau loopt op in de lessen, maar de verhouding oefeningen daarbij blijft gelijk. |
Ja, de opdrachten lopen op in moeilijkheid, met steeds meer inbreng vanuit de leerling. |
Nee, de docent moet dat er zelf in verwerken. |
13. In hoeverre worden er tips gegeven voor correctie / het geven van feedback? Zijn er toetsen? |
Er zijn geen toetsen. Docent moet zelf feedback geven. De handleiding bevat geen tips. |
Geen toetsen, er is wel een hoofdstuk met antwoorden van de opdrachten. De handleiding bevat geen tips. |
Geen toetsen. De handleiding geeft tips voor feedback en raadt aan een trotsmap aan te leggen ipv een toets. Ook is er een voortgangs-formulier. |
Na elke 3 lessen is er een meerkeuze- toets gericht op woordenschat. Ggeen tips voor correctie of feedback. |
14. Wordt de leerstof herhaald? |
Een woordenlijst aan het einde van een thema. |
In de terugblik-fase van de les, evt mbv de taalkaart. |
Impliciet: alle leerstof komt aan bod in de afsluitende opdracht. |
Elke les bevat (aan het einde) een overzicht van de nieuwe stof. |
15. Worden nieuwe woorden in context aangeboden? |
Ja, gekoppeld aan het thema. |
Ja, gekoppeld aan het thema. |
Ja, gekoppeld aan het thema. |
Nee, context wordt regelmatig niet geschetst. |
16. In hoeverre wordt er interactief gewerkt? |
Heel erg. De leerlingen praten veel met elkaar, zijn actief. |
De leerling zou dit boek zelfstandig kunnen doorwerken. |
De leerlingen praten veel met elkaar. |
De leerlingen spreken amper met elkaar, ze schrijven vooral. |
17. In hoeverre wordt er taalsteun geboden? |
Niet. |
Niet. Woorden worden niet uitgelegd. |
In de handleiding staat hierover uitleg voor de docent, bij elke oefening. |
Niet. |
18. In hoeverre wordt er aandacht besteed aan spreekangst? |
De handleiding geeft aan dat het gaat om het stimuleren van praten, durven en om zelf-vertrouwen. |
Niet. |
Niet. |
Niet. |
19. Wordt er thematisch gewerkt? Zijn die thema’s gericht op jongeren? |
15 thema’s, meer voor volwassenen / ouders. |
16 thema’s, voor jongeren maar wel kinderlijk |
Ja, 10 thema’s: 9 voor jongeren, 1 voor volwassen. |
Ja, 18 thema’s geschikt voor jongeren. |
20. Zijn de lessen opgebouwd volgens het VUT- en/of ABCD-model? |
De T-fase ontbreek, maar de oefeningen lopen van aanbod, via verwerking en communicatie naar een slotopdracht. Redelijk ABCD. |
Er is geen terugblik, dus geen T-fase, dus geen VUT en er is geen vrije productie, dus geen D-fase, dus geen ABCD. |
Ja, zowel VUT als ABCD. In de handleiding staat een uitleg. |
De T-fase ontbreekt en de oefeningen lopen wel op in moeilijkheids-graad, maar niet volgens het ABCD-model. |
21. Wordt er aandacht besteed aan cultuurdiversiteit? |
ja, er komen verschillende culturen aan bod. |
Nee, alleen de Nederlandse cultuur komt aan bod. |
Het beeldmateriaal bevat verschillende culturen. |
Nee, alleen de Nederlandse cultuur komt aan bod. |
22. Zijn de werkvormen erop gericht dat alle leerlingen actief zijn? |
Ja, iedereen moet meedoen, rondlopen, praten. |
Nee, daar wordt geen extra aandacht aan besteed. |
Ja! De lesideeën zijn heel actief. |
Wel in schrijven, niet in spreken. |
23. Biedt de handleiding voldoende handvatten voor de docent? |
Er is een instructie voor elke oefening, suggesties voor extra oefeningen en algemene tips. |
Er is een voorwoord van twee A4 met wat algemene uitleg. |
De algemene handleiding is 50 a4 en daarnaast per thema zo’n 60 a4 aan lesideeën: zeer uitgebreid! |
Er is geen handleiding voor de docent beschikbaar. |
24. Zijn er bij de werkvormen of oefeningen andere vaardigheden nodig, zoals lezen en schrijven? |
Amper. Docent kan de vragen voorlezen, leerlingen wijzen aan, tikken, of praten. |
Veel lezen en schrijven. Het werkboek is relatief dik. Het niveau daarvan is wel passend. |
Weinig. Alleen aanwijzen of aankruisen. In het werkboek staat amper tekst. |
Ja, heel veel lezen en schrijven. Al vrij snel teksten boven niveau A1. |
25. Hoeveel van de achttien leerdoelen uit het ERK worden behandeld? |
Lijkt allemaal, is wat moeilijker te achterhalen. |
Anders: dit boek werkt toe naar Toets Gesproken Nederlands op niveau A1-min. |
Alle 18! |
Alle 18! |
26. Is het haalbaar dat leerlingen 80% aan het woord zijn en de docent 20%? |
Nee, het zal ongeveer gelijk zijn. De leerlingen moeten veel luisteren naar fragmenten en praten met de docent. |
Nee, de leerlingen zullen vooral aan het luisteren en schrijven zijn. |
Ja, al zal de docent wel moeten waken voor het geven van te uitgebreide instructie. |
Nee, de docent zal veel uitleg moeten geven en veel oefeningen zijn niet gericht op spreken, maar op lezen en schrijven. |
27. Is er ruimte voor humor? |
De werkvormen zijn daar niet op gericht. |
Dat moet de docent er dan zelf inbouwen. De thema’s en liedteksten zijn niet per se grappig. |
De handleiding geeft ideeën voor grappige werkvormen en spelletjes. |
Het boek bevat veel grappige plaatjes. De opdrachten zijn inhoudelijk niet per se grappig. |
28. Biedt de methode ruimte om in te spelen op de actualiteit? |
Ja, de thema’s kunnen in willekeurige volgorde ingezet worden. |
Omdat de thema’s oplopen in moeilijkheid is het lastig om ze op een andere volgorde te doen. |
Ja, elk thema bevat oefeningen op drie niveaus en de thema’s hoeven dus niet op volgorde aangeboden te worden. |
Omdat de thema’s oplopen in moeilijkheid is het lastig om ze op een andere volgorde te doen. |