Verheldering van begrippen

Tweede taal

De moedertaal (T1) is de eerste taal die je tijdens je leven leert. Dit gaat grotendeels ongestuurd en overwegend onbewust. Daarom wordt er ook wel gesproken van de verwerving van de moedertaal. Het leren van een vreemde taal is een gestuurd proces, vaak op school in het land van je moedertaal. Een tweede taal (T2) wordt geleerd omdat iemand gaat wonen in het land waar deze taal de voertaal is. Het is een gestuurd proces, maar vindt dus meestal plaats in een omgeving waar de T2 de dominante taal, oftewel de voertaal is, wat ervoor zorgt dat het (deels) ook ongestuurd wordt geleerd (van der Maden, 2020).


Spreekvaardigheid

Spreekvaardigheid kan op verschillende manieren gedefinieerd worden. Een voorbeeld daarvan is: “Iemand is spreekvaardig als hij een boodschap kan verwoorden op zo’n manier dat deze verstaanbaar en begrijpelijk is en passend in de situatie” (Verboog, Leren spreken, een didactische handleiding voor docenten NT2, 2009). Opvallend in deze definitie zijn de drie eisen die gesteld worden aan de boodschap: verstaanbaar, begrijpelijk en passend in de situatie. De boodschap hoeft dus niet foutloos te zijn.

 

Deelvaardigheden

Bij spreekvaardigheid speelt een aantal deelvaardigheden een rol. Deze deelvaardigheden kunnen opgedeeld worden in vijf talige vaardigheden (woordenschat en idioom; verstaanbaarheid; stijl en register, beleefdheidsvormen; routines, standaardzinnen en uitdrukkingen; grammatica ofwel morfosyntaxis) en vijf communicatieve vaardigheden (sociaal-culturele kennis; non-verbale communicatie; tempo en vloeiendheid; compensatiestrategieën; structuur aanbrengen in langere spreektaken). Daarnaast is er nog het gebruiken van taalfuncties of taalhandelingen (Verboog, Leren spreken, een didactische handleiding voor docenten NT2, 2009).

 

Verstaanbaarheid

Verstaanbaarheid, ook wel ‘verstaanbaar spreken’, is een voorwaarde voor communicatie. Een onduidelijke uitspraak is van meer invloed op de begrijpbaarheid dan grammaticale fouten. Bij verstaanbaar spreken worden drie niveaus onderscheden: zinsniveau, woordniveau en klankniveau. Luisteren gaat meestal vooraf aan goed kunnen spreken; als iemand een bepaald aspect niet hoort, kan hij het ook niet produceren. Om gesproken taal te begrijpen is het van groot belang om accent- en intonatieverschillen te kunnen ontdekken (Verboog & Gunawan, Taal leren op maat, 2019).

 

Vloeiendheid

Een taalleerder spreekt vloeiend, wanneer hij zich vlot en makkelijk kan uiten, zonder al te veel te zoeken naar woorden of na te denken over de vorm waarin hij iets kan zeggen. Tijdens een vraaggesprek moet iemand snel een adequate reactie kunnen formuleren. In het huidige Nt2-onderwijs is veel ruimte voor leerlingen om hun spreekvaardigheid te oefenen. Docenten laten hun leerlingen echter zelden gericht oefenen met vloeiend spreken, terwijl ze dit toch lang niet altijd vanzelf leren (de Jong & de Boer, 2014).

 

Taakniveau

De moeilijkheid ofwel het niveau van een taak wordt bepaald door allerlei factoren, zoals het onderwerp van gesprek, de structuur van de opdracht en het te gebruiken materiaal. Spreektaken blijken vaak te moeilijk voor de hele groep of voor een aantal leerders binnen de groep. Dit kan leiden tot spreekangst. Als docent moet je er daarom voor zorgen dat de leerders de taak makkelijk aankunnen. Alleen dan zullen zij, zonder spanning of angst, goed kunnen presteren. Achteraf kunnen er altijd hogere eisen aan het resultaat gesteld worden of kan de feedback uitgebreid worden (Verboog, Leren spreken, een didactische handleiding voor docenten NT2, 2009).

 

ERK

Het Europees Referentiekader (Het ERK-model, 2020) is een algemene schaal die een functionele beschrijving van iemands taalvaardigheid aangeeft, uitgedrukt in ‘can do-statements’ (Ik kan…) op verschillende taalniveaus. Deze niveaus worden gezien als de ontwikkelingslijn waarlangs de taalvaardigheid van een taalleerder zich ontwikkelt. Er zijn zes niveaus van taalvaardigheid; A1, A2, B1, B2, C1 en C2 (Zijlmans, 2018).

 

Scaffolding

Omdat scaffolding vertrekt vanuit wat een leerling talig gezien kan en weet, is dit een goede tool om in te zetten bij Tweedetaalverwerving (NT2). Scaffolding is het ondersteunen van de lerenden, zodat zij op een later moment de opdracht zelfstandig kunnen uitvoeren (Gibbons, 2015). Deze vorm van taalondersteuning moet je langere tijd aanbieden, in opeenvolgende activiteiten, net zolang tot de leerling talige autonomie bereikt en geen steigers meer nodig heeft. Je kunt scaffolding op twee manieren inzetten: interactief of gepland. Met interactieve scaffolding ondersteun je de taalontwikkeling van een leerling door in het gesprek strategieën in te zetten waarbij je je voortdurend aanpast aan het talige niveau van de leerling. Bij geplande scaffolding reik je middelen aan die je van tevoren hebt bedacht of ontworpen. De strategieën die je daarvoor inzet kunnen hetzelfde zijn als bij interactieve scaffolding waarbij je voorbeeldtaal gebruikt. Maar in dit geval gebeurt dat niet in het gesprek maar in het lesmateriaal (Leraar24, 2020).

 

Correctie en feedback

Een heel ander onderwerp bij alfabetisering is feedback. Het geven van feedback op spraak aan NT2-leerders is nog niet zo eenvoudig, omdat de feedback vaak niet begrepen wordt door de leerder. Het Nederlandse woord voor feedback is terugkoppeling. De manier waarop een docent reageert op wat een leerling zegt kan uiteenlopen, maar heeft altijd als doel de leerling inzicht te geven in de communicatieve en vormelijke kwaliteit van zijn taalproductie. De docent laat weten wat goed gaat en ook (selectief) wat fout gaat (Zijlmans, 2018).

 

Context, interactie, taalsteun

Taalgerichte vakdidactiek is vakonderwijs waarin expliciete vakdoelen en taaldoelen zijn benoemd, waaraan gewerkt wordt via een contextrijke didactiek, vol interactie en met taalsteun. Onder context verstaan we het verband waarin nieuwe stof geplaatst wordt, door aanknopingspunten aan te reiken of door leerlingen zelf verbanden te laten leggen met hun referentiekader en eerdere ervaringen. Contexten geven betekenis aan het leerproces: de leerling kan zich een beeld vormen van de situatie waarin vakinhouden worden aangeboden. Bij interactief werken komt kennis tot stand doordat je er met anderen over praat. Het actief gebruiken van de taal stimuleert de taalontwikkeling. De spreekles is hier een concreet voorbeeld van. Taalsteun is hulp bij het begrijpen en zelfproduceren van nieuwe taal (Hajer, 2008).

 

Thematisch werken

Bij thematisch onderwijs gaan taal- en kennisontwikkeling hand in hand. De didactiek verbindt thema’s en leerlijnen, functionele taalgebruikerservaringen en betekenisvolle onderwerpen. De opdrachten dagen uit iets te verzinnen, te onderzoeken, te vergelijken... Bijkomend gevolg is dat de intrinsieke motivatie, de natuurlijke nieuwsgierigheid en het leerplezier worden aangewakkerd. Leerlingen kunnen vanuit hetzelfde thema op eigen niveau aan de slag. Maar altijd in samenwerking. Zonder samenwerking geen interactie of stimulans taal te produceren en je mondeling of schriftelijk uit te drukken. Net zo belangrijk is voldoende beeld- en tekstmateriaal in school en klas. Materiaal met dezelfde diversiteit aan taal en cultuur als de leerlingenpopulatie (PO-Raad, 2017).

 

Taalhandeling

Een taalhandeling of een taaldaad is een handeling die plaatsvindt omdat iemand iets zegt met een zeker doel voor ogen. Voorbeelden zijn iets vragen, waarschuwen, bedanken, groeten, uitnodigen, enz. Het is een korte taaluiting, vaak een chunk: een groepje woorden dat in een vaste combinatie wordt gebruikt, zoals “Eet smakelijk” of “Pas op” (van der Maden, 2020).

 

Spreekangst

Vanaf ongeveer twaalf jaar worden mensen zich bewust dat ze fouten kunnen maken en dat kan bij sommigen leiden tot spreekangst. De mate waarin mensen daar last van hebben, verschilt van persoon tot persoon en ook culturele factoren kunnen daarbij een rol spelen. De wens om correct te spreken vormt bij spreekangst een belemmering om spontaan te spreken (Bossers, Kuiken, & Vermeer, 2017).

 

VUT-model en ABCD-model

Het ABCD-model van Neuner bestaat uit vier fases, die opbouwend zijn in moeilijkheid: van receptief via reproductief naar productief, van gesloten naar open en van voorspelbaar naar onvoorspelbaar. Het model is toepasbaar bij alle niveaus van spreekvaardigheid en onderdeel van het grotere VUT-model, wat staat voor voorbereiden – uitvoeren – terugkijken. Beide modellen dragen bij aan de effectiviteit van een les (VUT-model, 2020).

 

Diversiteit in land van herkomst, cultuur en niveau

Er zijn altijd verschillen tussen de cursisten in één klas. Vanuit de ene moedertaal is het makkelijker om Nederlands te leren dan vanuit de andere moedertaal. Het werktempo kan uiteenlopen, maar ook het karakter speelt een rol: de ene leerling is extravert en niet bang om fouten te maken, een ander is onzeker en wil eerst vele malen lezen voordat hij durft te spreken. Vanuit hun cultuur krijgen leerlingen verschillende normen en waarden mee. Een voorbeeld is dat sommige leerlingen aangeleerd zal moeten worden dat het in Nederland beleefd is om iemand aan te kijken als diegene tegen je praat. Maar leerlingen verschillen niet alleen in land van herkomst en de daarbij behorende cultuur. Op een kleine school zijn de niveau- en leeftijdsverschillen in een klas vaak groter dan bij grote scholen, waar de leerlingen vaak over meer groepen verdeeld kunnen worden. Er kan dan makkelijker gestreefd worden naar homogeniteit binnen een groep (Zijlmans, 2018).