Om nog meer informatie over spreekonderwijs te verkrijgen, heb ik me aangemeld voor een workshop tijdens de studiedag van de stichting LOWAN op maandag 14 september 2020:
Alle leerlingen actief tijdens de spreekles, het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid gestructureerd aanpakken. Door Margreet Verboog.
Het is niet gemakkelijk om je spreeklessen zó te organiseren dat alle leerlingen aan bod komen, betrokken zijn bij de les en er echt iets van opsteken. Daardoor wordt er in de klas soms minder aandacht besteed aan mondelinge taalvaardigheid dan eigenlijk nodig is, terwijl we tegelijkertijd willen dat de leerlingen uiteindelijk als mondige scholieren instromen in het vervolgonderwijs. Het onderwijs in mondelinge taalvaardigheid gestructureerd aanpakken, met behulp van werkvormen die van alle leerlingen een actieve en betrokken inzet vragen.
De workshop heeft me veel inzicht gegeven en daarom wil ik mijn ervaring graag delen:
Allereerst werd ons de vraag gesteld: “Wat doe je nu aan spreekvaardigheid in de klas? Noteer de eerste drie dingen die in je opkomen.” Mijn antwoorden waren: leerlingen zichzelf laten voorstellen, met kleine groepjes een praatplaat bespreken en TPR waarbij de leerlingen elkaar opdrachten geven. Deze vraag werd gevolgd door een verdiepende vraag: “Waar moet volgens jou een goede spreekles aan voldoen? Noteer opnieuw de eerste drie dingen die in je opkomen.” Hierbij waren mijn antwoorden dat alle leerlingen actief moeten zijn, dat de les op het juiste niveau moet worden aangeboden en dat er veel feedback gegeven moet worden.
Verboog gaf aan dat het belangrijk is dat je de les altijd start met een warming-up, zodat de leerlingen geactiveerd worden. Dit kan bijvoorbeeld door middel van een taalrap. De leerlingen kunnen luisteren en naspreken. Bij startende leerlingen is de uitspraak niet van belang. Er is geen tijd voor en veel leerlingen pakken dit na enkele lessen vanzelf op. Voor leerlingen waarbij het na een tijdje nog niet goed gaat, kan er extra aandacht aan besteed worden. Extra begeleiding kan tegenwoordig ook digitaal gegeven worden, bijvoorbeeld met de applicatie Beter Spreken. Bij de startende leerlingen moet vooral veel herhaald worden. Dit geldt voor zowel het luisteren als het nazeggen. Zorg ervoor dat de leerlingen zich veilig genoeg voelen om te spreken. Creatief spreken is nu nog van ondergeschikt belang. Herhaling kan helpen om de veiligheid te vergroten. De leerlingen moeten zullen eraan moeten wennen dat zij tijdens de spreekles meer aan het woord zijn dan de docent.
Volgens Verboog voldoet een goede spreekles aan het volgende:
Spreekangst speelt bij veel leerlingen. De makkelijkste manier om geen fouten te maken in het spreken is door niet te spreken. Veel leerlingen kiezen daarvoor. Ze leren daar echter niets van. Het is belangrijk dat benadrukt wordt dat het hebben van de angst normaal is. Het laten noteren van de angst (eventueel in de eigen taal) kan al een deel van de spanning wegnemen. Daarnaast wordt het makkelijker om de angst te bespreken. Een andere oplossing kan het maken van een hiërarchie zijn. Een aantal spreekoefeningen wordt gesorteerd van makkelijk naar moeilijk. Vervolgens wordt gestart met de makkelijke oefeningen en worden de moeilijke oefeningen uitgesteld. In de eerste spreeklessen kunnen de leerlingen ook allemaal tegelijk spreken (in koor). Het spreken verandert dan van een doel naar een middel.
Het opstellen van een leerdoel kan erg helpend zijn tijdens de les. Zo kunnen de activiteiten meer weloverwogen gekozen worden en voor de leerlingen is het duidelijker wat er van ze verwacht wordt. Om de leerdoelen te bepalen, kan de docent zichzelf de volgende vragen stellen zoals “Wat moeten de leerlingen kunnen zeggen?” en “Waar en tegen wie moeten de leerlingen dat kunnen zeggen?”.
Spreekvaardigheid bevat volgens Verboog de volgende deelvaardigheden:
De leerlingen spreken in de klas met als doel de zelfredzaamheid buiten de klas te vergroten. Het is daarom belangrijk dat het spreken binnen en buiten de les op elkaar aansluiten. Er zijn verschillende mogelijkheden om de spreekles na schooltijd door te laten lopen:
Het VUT-model staat voor voorbereiden, uitvoeren en terugkijken. In de voorbereidingsfase verzamelt de leerling woorden en zinnen. Bij de uitvoerende fase kan de leerling oefenen. In het geval van een spreekles zouden leerlingen in duo’s kunnen oefenen. Het terugkijken is de belangrijkste fase: gevraagd wordt aan de leerlingen hoe zij de taak aangepakt hebben, wat zij geleerd hebben en wat er nog nodig is. Dit kan eventueel ook in een spreekvorm, bijvoorbeeld door een korte presentatie te geven. Een andere mogelijkheid is het laten invullen van de taalkaart. De taalkaart kan een wekelijks terugkomend punt zijn. Het bevat zowel evaluatie van de afgelopen week als een planning voor de komende week. De leerlingen kunnen dit in tweetallen met elkaar delen en daarna uitwisselen met de docent en de rest van de groep. Heeft een leerling niets gedaan? Zorg dan als docent dat je met de leerling in gesprek gaat: waarom is er niets gedaan? Durft de leerling niet? Is de opdracht te moeilijk? Is er hulp nodig? Is er misschien een andere reden? Veel NT2-leerlingen zijn het niet gewend om te evalueren en te plannen. Dit is nieuw voor hen en daarom zal er, zeker in het begin, extra begeleiding bij nodig zijn. Het terugkijken is van belang, omdat de leerling zich daardoor meer gedwongen voelt om de opdracht uit te voeren. Wordt er niets teruggevraagd, dan zal de leerling een volgende keer geneigd zijn om na de voorbereidingsfase te stoppen.
Tegenwoordig wordt tijdens de spreekles steeds vaker gebruik gemaakt van een smartphone. Zo kunnen leerlingen de opdracht krijgen om foto’s en filmpjes te gebruiken om een presentatie bij te geven in de klas. Gezamenlijk kan een onderwerp vastgesteld worden. Leerlingen kunnen bijvoorbeeld spreken over een foto of video die door henzelf gemaakt is op school of in hun huis. De presentatie hoeft niet lang te zijn, slechts enkele minuten is al voldoende. Belangrijk is dat aan de luisterende leerlingen de opdracht wordt gegeven om na afloop een vraag te stellen aan de spreker over de inhoud van de presentatie, hiermee wordt individuele aanspreekbaarheid gecreëerd en worden de leerlingen gedwongen om naar de presentatie te luisteren. De groep kan klassikaal reageren op de vorm, bijvoorbeeld door het geven van tips en tops. Ze kunnen ook hun mening geven over (een deel van) de presentatie.
Voor mij was deze workshop heel interessant en relevant. Verboog verwees in de workshop regelmatig naar haar boeken over spreekvaardigheid: Leren spreken uit 2009 en Taal leren op maat uit 2019. Ze maakte een praktische koppeling met de literatuur, bijvoorbeeld door begrippen toe te lichten aan de hand van voorbeelden of mogelijkheden te noemen om de theorie toe te passen in de les. Lastig was dat ze visie uit andere literatuur soms tegensprak: ze gaf bijvoorbeeld aan dat de uitspraak bij beginnende leerlingen niet van belang is: er is geen tijd voor en veel leerlingen pakken dit na enkele lessen vanzelf op. In het boek LESvaardig (Zijlmans, 2018) wordt juist de belangrijkheid van de uitspraak bij beginners benadrukt. Ik vond het interessant om te ontdekken dat er zelfs (in mijn ogen) professionals het met elkaar oneens kunnen zijn over dit soort onderwerpen. Bij het vergelijken van de verschillende beschikbare lesmethodes wil ik onderzoeken of er meer verschillen in aanpak zijn. Ook noemde Verboog mogelijkheden voor het gericht inzetten van de smartphone. Ik ben benieuwd of dat ook opgenomen is in de lesmethode(s).
Veel van de eisen die Verboog stelt aan een goede spreekles, zijn bruikbaar als ik later de lessen ga ontwerpen. Vanuit de opleiding heb ik uiteraard al geleerd dat het belangrijk is om de leerdoelen met de leerlingen te delen en dat de correctie en feedback eraan verbonden moet worden. Verboog benadrukte echter het belang van humor in de les en dat de leerlingen heel veel meer aan het woord moeten zijn dan de docent. Het was nuttig om daar nog eens op gewezen te worden.