Je kunt de verschillende onderdelen van een stroomkring benoemen en beschrijven.
Je kunt uitleggen welke stoffen geleiders en isolatoren zijn en daarvan een aantal voorbeelden geven.
Je kunt uitleggen op welke manier je de stroomsterkte meet.
Je kunt rekenen met de eenheid van stroomsterkte.
Je kunt uitleggen wat een led is en hoe een led werkt. (PLUS)
Paragraaf 2
Je kunt uitleggen wat spanning is en hoe je de spanning meet.
Je kunt het verschil tussen stroomsterkte en spanning uitleggen.
Je kunt de spanning berekenen als je batterijen in serie schakelt.
Je weet voor welke spanning de meeste apparaten zijn ontworpen en wat je nodig hebt om apparaten die op een lagere spanning werken op een stopcontact te kunnen aansluiten.
Je kunt uitleggen waarom batterijen en accu's chemische spanningsbronnen zijn. (PLUS)
Paragraaf 3
Je kent de symbolen die je gebruikt om een schakelschema te maken.
Je kunt het verschil tussen een parallelschakeling en een serieschakeling uitleggen.
Je kunt het schakelschema tekenen van een eenvoudige serie- of parallelschakeling.
Je kunt uitleggen waarom elektrische apparaten bijna altijd parallel geschakeld worden.
Je kunt uitleggen wat er gebeurt als een parallelschakeling zich vertakt.
Je kunt beschrijven waaruit een gemengde schakeling bestaat. (PLUS)
Paragraaf 4
Je kunt uitleggen wat het vermogen van een apparaat is.
Je kent de eenheid van vermogen.
Je kunt het vermogen van een apparaat berekenen.
Je kunt uitleggen waarom een apparaat met een groter vermogen meer elektrische energie verbruikt.
Je kunt de capaciteit van een oplaadbare batterij berekenen. (PLUS)