Hoe sneller je fietst, hoe eerder je thuis bent. Hoe langer een kaars brandt, hoe korter de kaars wordt. Allerlei situaties die je vast wel kent. Een actie heeft gevolgen voor de uitkomst. Het ene heeft verband met het andere. Wanneer we praten over een verband hebben we het dus over een oorzaak en gevolg.
Deze verbanden hebben te maken met twee variabelen. Variabelen kun je het beste voorstellen als iets waarvan je de waarde (nog) niet weet. We zeggen ook wel eens dat variabelen de woordjes of letters in je formule zijn. Met deze woordjes of letters bedoelen we altijd getallen die daar kunnen worden ingevuld.
Voorbeeld: Hier heeft de brandtijd van de kaars iets te maken met de lengte. De variabelen zijn dus de brandtijd en de lengte. Hoe sneller je fietst, hoe eerder je thuis bent. Hier heeft je snelheid iets te maken met de tijd die je er over doet. De variabelen zijn dus snelheid en tijd.
In het volgende filmpje zie je ook nog eens uitgelegd wat een variabele is: |