Formule bij context - Opgaven .........................................................................................
1
Sanne leest een boek
Sanne leest een boek voor het vak Nederlands. Hoe meer uur zij leest, hoe verder ze komt in het boek. Ze leest 12 bladzijdes per uur. Het verhaal begint op bladzijde 25.
Schrijf de standaardformule op.
Wat zijn de variabelen in het verhaaltje. (zoek de hoe-hoe zinnen)
Wat is het begingetal?
Wat is de stapgrootte (de regelmaat)?
Schrijf de formule op die bij de context past.
Bereken op welk bladzijde nummer Sanne is na 3 uur lezen. (Schrijf de hele berekening op!)
Vul de tabel hieronder in
.
Tijd (uur)
0
1
2
3
4
Aantal bladzijden
2
Telefoon opladen
Eren laadt nog snel zijn telefoon op voordat hij naar buiten gaat. Op het moment dat hij zijn telefoon in de lader legt, staat hij op 7%. Hoe langer Eren zijn telefoon in de oplader legt, hoe hoger het percentage van de batterij wordt. Per kwartier neem het percentage met 10% toe.
Schrijf de standaardformule op.
Wat zijn de variabelen in het verhaaltje?
Zzoek de hoe- hoe zinnen
Wat is het begingetal
Wat is de stapgrootte (regelmaat)
Schrijf de formule op die bij de context past.
Bereken hoeveel percentage de telefoon van Eren heeft na 75 minuten (Schrijf de hele berekening op!)
Vul de tabel hieronder verder in.
Tijd in oplader (kwartier)
0
1
3
5
6
Ladingspercentage
3
Lokaal koelen
Alicia vindt het erg warm in het lokaal en besluit een ventilator mee te nemen naar school. Ieder uur wordt de het 3 graden kouder in het lokaal. Op het moment dat zij de ventilator aan zet is het 32 graden.
Schrijf de standaardformule op
Wat zijn de variabelen in dit verhaal?
Wat is het begingetal?
Wat is de stapgrootte (regelmaat)?
Schrijf de formule op die bij de context past.
Hoe warm is het nog in het lokaal als de ventilator 2 uur aan heeft gestaan? (Schrijf je hele berekening op)
Vul de tabel hieronder in.
Aantal uur
0
1
2
3
4
Tempteratuur (oC)
Na hoeveel uur is het in het lokaal 20 graden?
Denk je dat je op deze manier het lokaal kunt laten afkoelen tot 0oC?
Leg je antwoord uit.
4
Huurauto.
Dina gaat op vakantie met de huurauto. Voor iedere kilometer die zij rijdt, betaalt ze €0.10 benzine. Hoe meer kilometers Dina rijdt, hoe meer zijn moet betalen. Het huren van de auto kost €30.
Schrijf de standaardformule op.
Wat zijn de variabelen in deze context
Wat is het begingetal?
Wat is de stapgrootte (regelmaat)?
Schrijf de formule op die bij dit verhaaltje past.
Dina gaat van Rotterdam naar Amsterdam rijden. Dat is een rit van 100km. Hoeveel kost het Dina?
Een andere vakantie kiest Dina ervoor om naar Groningen te rijden. Van Rotterdam naar Groningen is het 260km. Hoeveel kost deze rit voor Dina?
5
Chalet huren
Tessa gaat op vakantie is een chalet. Daarbij moet zij 15 euro schoonmaakkosten betalen wanneer zij op het park aankomt en verder kost het haar per nacht 30 euro.
Schrijf de standaardformule op
Wat zijn de variabelen die bij de context passen.
Wat is het begingetal?
Wat is de stapgrootte (regelmaat)?
Schrijf de formule op die bij de context past.
Hoeveel moet Tessa betalen als ze 5 nachten in het chalet wilt slapen? (Schrijf de hele berekening op!)
Vul de tabel hieronder in.
Aantal nachten
1
2
3
4
5
Kosten (€)
Hoeveel nachten heeft Tessa in het chalet geslapen als ze aan het eind van haar vakantie €105,00 moet betalen?
6
Games kopen.
Wessel houdt van gamen en heeft 500 euro voor zijn verjaardag gekregen. De spelletjes die Wessel graag speelt kosten 50 euro per stuk. Hoe meer spelletjes Wessel koopt, hoe minder geld hij in zijn spaarpot heeft.
Schrijf de standaardformule op.
Wat zijn de variabelen bij deze context? (Zoek de hoe-hoe zinnen)
Wat is het begingetal?
Wat is de stapgrootte?
Schrijf de formule op die bij deze context hoort.
Bereken hoeveel geld Wessel nog in zijn spaarpot heeft als hij 6 spellen gekocht heeft. (Schrijf je hele berekening op!)