Eigenlijk is een weegschaal of balans een voorbeeld van het in evenwicht brengen van krachten; krachtenevenwicht. Voor evenwicht plaatsen we aan beide kanten van de balans evenveel gewicht. En het gewicht van een ding is in feite hoe hard de aarde trekt aan dat ding; een effect van de zwaartekracht. Bij evenwicht op de weegschaal is er dus ook een evenwicht van (zwaarte)krachten (tenminste als de beide armen van de balans gelijk zijn).
Dat blijkt meer in het algemeen te gelden. Altijd als een ding in rust is – dus niet beweegt – is er evenwicht van alle krachten die op dat ding worden uitgeoefend. (Eigenlijk moeten we zeggen: altijd als een ding in rust is of gelijkmatig beweegt, is er evenwicht van krachten; gelijkmatig bewegen betekent: zonder versnelling; eenparige rechtlijnige beweging noemen we dat in de natuurkunde om precies te zijn; maar dat komt later nog wel eens).
Dat is ook zo als je stilstaat op een ondergrond. De zwaartekracht trekt je naar beneden. Maar zolang je niet door de grond zakt, drukt de ondergrond je met dezelfde kracht omhoog. Die laatste noemen we de normaalkracht. In feite is dat dus de kracht omhoog die een ondersteunend oppervlak op je uitoefent (loodrecht op het oppervlak). Die merk je bijvoorbeeld als je op een trampoline gaat staan.
Als je er op gaat staan, zakt de trampoline in. Als je springt, voel je dat de trampoline je steeds omhoog duwt. Maar als je stilstaat op de trampoline is de kracht van de trampoline die je omhoog duwt net zo groot als de zwaartekracht.