Antwoorden hoofdstuk 6

Opdracht 20

  1. De nummers 1, 3, 5 en 7 geven vrouwtjeshonden weer.
  2. Het gen voor gladharigheid is recessief.
  3. Hond 1 en hond 6 hebben genotype aa.
  4. 1: aa, 2: A?, 3: Aa, 4: Aa, 5: Aa, 6: aa en 7: A?. (Hond 3 kreeg van haar moeder het gen a. Het genotype van hond 3 is dus Aa. Hond 6 kreeg van zijn vader het gen a. Het genotype van hond 4 en 5 is dus Aa.
  5. an de honden 2 en 7 kun je niet met zekerheid het genotype vaststellen.

Opdracht 21

​1: Rr, 2: rr, 3: rr, 4: Rr, 5: rr, 6: Rr en 7: Rr.

Opdracht 22

​De kans dat de broer deze afwijking heeft is 25%. De ouders III-3 en III-4 zijn heterozygoot voor deze afwijking; ze hebben zelf de afwijking niet, maar kunnen het wel doorgeven (zie zoon IV-1). De kans dat de ene ouder het recessieve gen doorgeeft is ½. Dit geldt ook voor de andere ouder. Ofwel de broer heeft ½ * ½ = ¼ = 25% kan op deze afwijking.