Opdracht 20
Opdracht 21
1: Rr, 2: rr, 3: rr, 4: Rr, 5: rr, 6: Rr en 7: Rr.
Opdracht 22
De kans dat de broer deze afwijking heeft is 25%. De ouders III-3 en III-4 zijn heterozygoot voor deze afwijking; ze hebben zelf de afwijking niet, maar kunnen het wel doorgeven (zie zoon IV-1). De kans dat de ene ouder het recessieve gen doorgeeft is ½. Dit geldt ook voor de andere ouder. Ofwel de broer heeft ½ * ½ = ¼ = 25% kan op deze afwijking.