Antwoorden hoofdstuk 5

Opdracht 13

  1. P
  2. F2
  3. Door een onderlinge voortplanting van leden uit de F1-generatie.

Opdracht 14

  1. HH en hh
  2. Van de ene ouder kunnen de geslachtcellen alleen het gen H bevatten. Van de andere ouder kunnen de geslachtscellen alleen het gen h bevatten.
  3. Voor de versmelting van een eicelkern met een spermacelkern bestaat slechts één mogelijkheid: H + h → Hh.
  4. P = HH x hh en de geslachtscellen zijn H en h. F1 = dus Hh.                                                           F2 =
  5. Alle nakomelingen uit de F1 hebben een zwarte vachtkleur.
  6. De nakomelingen uit de F2 hebben een zwarte of witte vachtkleur.
  7. De kans dat een nakomeling uit de F1 homozygoot is voor de vachtkleur is 0%.
  8. De kans dat de eerste nakomeling uit de F2 witharig is, is ¼ of 25%.
  9. De kans dat de tweede nakomeling uit de F2 witharig is, is ook ¼ of 25%. De kans blijft gelijk!
  10. Van de 40 nakomelingen in de F2 zullen naar verwachting 30 dieren zwartharig zijn en 10 dieren witharig.
  11. HH : Hh : hh = 1 : 2 : 1
  12. Zwartharig : witharig = 3 :1

Opdracht 15

  1. P = Bb x bb en de geslachtscellen zijn B of b en b.                                                                          F1 =
  2. De kans dat de eerste nakomeling normale vleugels heeft, is ½ of 50%.
  3. Ja, deze kans is even groot voor de tweede nakomeling.
  4. De kans dat de eerste nakomeling vleugelstompjes heeft, is ook ½ of 50%
  5. Naar verwachting zullen ongeveer 48 nakomelingen normale vleugels hebben en ongeveer 48 nakomelingen vleugelstompjes.
  6. Normale vleugels : vleugelstompjes = 1 : 1

Opdracht 16

  1. P = Bb x Bb en de geslachtscellen zijn B of b en B of b.                                                                    F1 =
  2. De kans dat het eerst ontkiemde zaad een erwteplant oplevert met rode bloemen is ¾ of 75%.
  3. De kans dat het eerst ontkiemde zaad een erwteplant oplevert met witte bloemen is ¼ of 25%.
  4. Naar verwachting zullen ongeveer 1500 F1-planten rode bloemen hebben.
  5. Naar verwachting zullen ongeveer 500 F1-planten witte bloemen hebben.
  6. In de nakomelingenschap is de verhouding rode bloemkleur : witte bloemkleur = 3 : 1.

Opdracht 17

  1. In het nakomelingenschap van de kruising Aa x aa treffen we de verhouding 1 : 1 aan in fenotypen.
  2. Als beide ouders het genotype Aa hebben, treffen we in het nakomelingenschap drie verschillende genotypen aan.
  3. Het genotype van beide ouderdieren is Aa.
  4. De genotypen van de ouders zijn Aa en aa.
  5. Als de ouders het genotype Aa en aa hebben, is 50% van het nakomelingenschap heterozygoot.
  6. Als beide ouders het genotype Aa hebben, is 50% van de nakomelingenschap heterozygoot.
  7. Als de ouders de genotypen AA en aa hebben, is 100% van het nakomelingenschap heterozygoot.
  8. Uit deze gegevens kan niet betrouwbaar worden afgeleid wat het genotype van de ouders is. Het aantal nakomelingen is daarvoor te klein.

Opdracht 18

  1. De verhouding 204 : 187 is ongeveer gelijk aan 1 : 1.
  2. De genotypen van de ouderplanten zijn Hh en hh.
  3. Uit deze gegevens kun je niet afleiden welk gen dominant is.

Opdracht 19

  1. Als de koe homozygoot is (TT), heeft 100% van het nakomelingenschap een ruwe tong. Als de koe heterozygoot is (Tt), heeft ook 100% van het nakomelingenschap een ruwe tong.
  2. Als de koe homozygoot is (TT), heeft 100% van het nakomelingenschap een ruwe tong. Als de koe heterozygoot is (Tt), komt in het nakomelingenschap de verhouding 3 : 1 voor in fenotypen.
  3. Als de koe homozygoot is (TT), heeft 100% van het nakomelingenschap een ruwe tong. Als de koe heterozygoot is (Tt), komt in het nakomelingenschap de verhouding 1 : 1 voor in fenotypen.
  4. Een stier die homozygoot recessief is (tt), is het meest geschikt om zo snel mogelijk het genotype van de koe af te leiden. Bij elke geboorte is de kans op een kalf met een gladde tong 50%. Bij stieren met een ander genotype is de kans hierop kleiner of zelfs 0%.