Opdrachten hoofdstuk 2

Opdracht 4: Beantwoord de onderstaande vragen.

  1. Wat is een gen en wat is een allel?
  2. Bevat ieder chromosoom één of meerdere genen?
  3. Hoeveel genen voor één erfelijke eigenschap zijn er aanwezig in een geslachtscel?
  4. Komen de genen in een bevruchte eicel enkelvoudig voor of in paren?
  5. Zijn de genen in een witte bloedcel gelijk aan de genen in een maagwandcel van dezelfde persoon, of zijn ze verschillend? Leg je antwoord uit.
  6. Hoe wordt de plaats van een gen op een chromosoom genoemd?
  7. Een bevruchte eicel ontwikkelt zich tot een kind. Zijn de genen in een huidcel van dit kind gelijk aan de genen die in de bevruchte eicel voorkwamen?
  8. Verandert het genotype van een persoon tijdens de ontwikkeling van bevruchte eicel tot volwassene?

 

Afbeelding 2.2: Chromosomen en genen

 

 

 

 

 

Opdracht 5: Bekijk afbeelding 2.2 en beantwoord onderstaande vraag.

In de afbeelding zijn vier chromosomen schematisch getekend. Ze staan niet paren bij elkaar afgebeeld. Welke van deze chromosomen vormen een chromosomenpaar? Verwerk in je antwoord de twee cijfers die het paar vormen en leg uit waarom dit zo is.

Afbeelding 2.3: Organismen en hun chromosomen

 

 

 

 

 

 

 

 

Opdracht 6: Bekijk afbeelding 2.3 en beantwoord onderstaande vraag.

Er worden twee uitspraken gedaan. Jan-Maarten zegt: 'Planten hebben altijd minder chromosomen dan mensen'. Kennie zegt: 'Een stuifmeelkorrel van een tomaat bevat 24 chromosomen'. Wie heeft of wie hebben er gelijk? Of hebben ze beiden ongelijk? Leg je antwoord volledig uit.