Aan het einde van hoofdstuk 3:
In hoofdstuk 2 leerde je dat 'gewone cellen' allemaal 46 chromosomen in de kern hebben zitten. Deze chromosomen kun je in 23 chromosoomparen opdelen. Deze chromosomen bevatten de informatie voor erfelijke eigenschappen. Chromosomen worden meestal voorgesteld als X-vormige structuren. Ze hebben deze vorm echter maar tijdens een bepaalde fase van de celdeling.
Wanneer de 46 chromosomen netjes worden gerangschikt in de 23 homologe chromosomenparen, kan men daar een karyogram van maken. Bekijk afbeelding 3.1 van een karyogram. Een karyogram is een afbeelding waarin de chromosomenparen netjes zijn geordend. Op een karyogram kan je grotere chromosoomafwijkingen terugvinden zoals afwijkingen in het aantal en de vorm van chromosomen.
In afbeelding 3.1 kun je zien dat er 22 chromosomenparen zijn gevormd. Deze 44 chromosomen heten autosomen. Dit wordt in de afbeelding aangevuld met één X-chromosoom en één Y-chromosoom. Dit zijn de twee geslachtschromosomen en deze vormen samen het laatste, 23e chromsomenpaar. Geslachtschromosomen komen voor in alle 'normale' lichaamscellen. In afbeelding 3.1 zijn de geslachtschromosomen niet hetzelfde. Daarom weten we dat dit karyogram gemaakt is met de chromosomen van een man.
Een man heeft in het 23e chromosomenpaar één X-chromosoom en één Y-chromosoom zitten.
Een vrouw heeft in het 23e chromsomenpaar twee X-chromosomen zitten en géén Y-chromosoom.
In afbeelding 3.2 is de indeling van de chromosomen van de man en de vrouw nogmaals in het kort weergegeven.
Bekijk de onderstaande video over de vorming van geslachtscellen.
Vorming van geslachtscellen https://schooltv.nl/item/erfelijkheid-vorming-van-geslachtscellen/
In tegenstelling tot de lichaamscellen komen de chromosomen in de geslachtscellen enkelvoudig voor. De vorming van geslachtscellen vindt plaats door middel van meiose. Dit wordt ook wel de reductiedeling genoemd. Tijdens de meiose komt van elk chromosomenpaar één chromosoom terecht in een geslachtscel. Dit geldt voor de autosomen én voor de geslachtschromosomen.
Na de meiose bij een vrouw (XX) bevat een eicel altijd één X-chromosoom.
Na de meiose bij een man (XY) bevat een zaadcel een X-chromosoom óf een Y-chromosoom.
Bekijk afbeelding 3.2 van de geslachtschromosomen bij de bevruchting. Na geslachtsgemeenschap kan er een bevruchting plaatsvinden. Tijdens de bevruchting versmelt de kern van een eicel met de kern van een zaadcel. De kern van de eicel bevat altijd een X-chromoom. Als de kern van de zaadcel ook een X-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met twee X-chromosomen en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een meisje (XX). Als de kern van de zaadcel een Y-chromosoom bevat, ontstaat er een bevruchte eicel met een X- en een Y-chromosoom en zal het embryo uiteindelijk uitgroeien tot een jongetje (XY).
Ter afronding van hoofdstuk 3 maak je opdracht 7 t/m 9. Deze zijn te vinden bij het kopje 'opdrachten'.
Wil je eerst nog wat meer weten over de reductiedeling (meiose) en over geslachtschromosomen? Bekijk dan de onderstaande video's. Hierin worden deze onderwerpen nog eens rustig stap voor stap uitgelegd.
Erfelijkheid: Reductiedeling (meiose) https://www.youtube.com/watch?v=8f5kGI90uNI
Erfelijkheid: Geslachtschromosomen https://www.youtube.com/watch?v=SzEF4kmv9RA