Idyllisch gelegen, op een terp gebouwde eenbeukige romaanse kerk met 13e-eeuwse toren, gedekt door een zadeldak. Het tufstenen schip dateert uit de tweede helft van de 12e eeuw, het koor dateert in zijn huidige vorm uit de 15e eeuw. De noordelijke schipwand bezit uitwendig spaarvelden, rondboogfriezen en een dichtgezette romaanse ingang. Het wordt overdekt door een ca 1500 gemaakt tongewelf met gesneden rozetten.
Er zijn twee herenbanken, één uit de 16e en één uit de 17e eeuw. Kansel en doophek dateren uit 1703. De kerk bezit belangwekkende zerken.
Kas: ca 1725/1835
Orgelkas en orgelfront van Jelsum vormen weliswaar een waardevol accent in het Friese orgellandschap, maar stellen de beschouwer, ondanks het feit dat alle elementen bekend voorkomen, voor raadsels. Het front van ongeveer zesvoets grootte bezit een ronde middentoren en spitse zijtorens, elk met vijf pijpen. Tussen de torens bevinden zich vlak uitgevoerde gedeelde tussenvelden, de bovenvelden kleiner dan de ondervelden. De frontstijlen zijn vlak uitgevoerd. Het is een schema dat in vele perioden plausibel kan worden genoemd. De vragen omtrent de datering en de herkomst komen dan ook vanuit de toegepaste ornamentiek naar voren.
Ook al draagt het middelste opzetstuk dan pontificaal het jaartal 1834, het is zonneklaar dat de blinderingen, de culs-de-lampe en de opzetstukken niet uit dat jaar stammen. De zeer verfijnd uitgevoerde, maar tegelijkertijd ook heel compacte blinderingen bestaan uit plantaardige motieven en C-voluten. Bij de blinderingen boven in de torens is de compositie tot stand gebracht vanuit een diagonaallijn die in de bovenhoeken start. In de blinderingen bij de pijpvoeten zijn brede banden in de vorm van een liggende C-voluut toegepast, omrankt door meer verfijnd vormgegeven vegetatieve motieven. Soortgelijke composities zijn ook te zien bij de pijpvoeten van de bovenste tussenvelden.
De bovenste tussenvelden bezitten zowel blinderingssnijwerk als een gebogen vlakke lijst als afsluiting. Op de vlakke lijst is een ornament aangebracht dat een summiere aanduiding van een hoorn des overvloeds lijkt te zijn.
De vorm en uitvoering van de opzetstukken kan virtuoos worden genoemd. Het middelste opzetstuk eindigt bovenaan in een kroon. Onbekend is wat er oorspronkelijk op het schild daaronder heeft gestaan.
Banden, voluten en plantaardige motieven in deze drie opzetstukken zijn zeer levendig en plastisch uitgevoerd. Ze doen sterk denken aan vergelijkbaar werk uit de eerste helft van de 18e eeuw in Friesland. Stilistisch kan men dit werk beschouwen als een regionale variant van de Lodewijk XIV-stijl.
De drie bekronende beeldjes zijn wellicht in 1834/35 aan de opzetstukken toegevoegd. Hiertoe zijn verticale planken achter de opzetstukken geplaatst, voorzien van een stut, waarna de beeldjes op de bovenzijde van de planken geïnstalleerd werden. Ook de bescheiden vleugelstukjes kunnen tot de vormentaal van 1834/35 worden gerekend, de stijl en werkwijze van J.A. Janssen kan erin worden herkend. Ze kunnen ook niet tot het oudere bestand horen, omdat eerst in 1834/35 de huidige relatie tussen front en balustrade tot stand is gekomen. De weinig elegante verhoging onder het front behoort namelijk niet tot het oudste bestand. Onder de frontconstructie bevindt zich een verhoging van naaldhout, die afwijkt van de overige delen van het meubel, en aan de frontzijde gecamoufleerd is met het hoge vlakke fries onder de daarboven liggende smallere fries. De relatie met de geprofileerde onderlijst, welke drie vlakke, maar ook weer uitbundig gesneden culs-de-lampe bevat, is door deze kunstgreep ook minder logisch geworden.
Literatuur
Boekzaal, 1835A, 629.
G.H.Broekhuyzen Sr. Orgelbeschrijvingen. Ed. A.J.Gierveld, Amsterdam, 1986, 451.
Joachim Hess, Dispositiën […], Gouda, 1774, 48, 49.
Jan Jongepier, 'Van Dam, Orgelbouwers in Friesland'. Monument van de Maand, 7/3 (1992), 37.
Jan Jongepier, Vijf eeuwen Friese orgelbouw. Leeuwarden, 2004, 26, 193.
N.A. Knock, Dispositiën […], Groningen 1788, 22-23.
A.H. Vlagsma, De Friese orgels tussen 1500 en 1750. Leeuwarden, 2003, 379.
Niet gepubliceerde bronnen
Archief hervormde gemeente Jelsum, Leeuwarden, Tresoar.
Archief Hervormde Gemeente Leeuwarden, Leeuwarden, HCL.
Archief Bakker & Timmenga, Leeuwarden, HCL.
Theo Jellema, Basisadvies betreffende het orgel in de hervormde kerk te Jelsum. Leeuwarden, 2006.
Monumentnummer 24537
Orgelnummer 752
Bouwers
1. onbekend (kas)
2. L.J. en J. van Dam (binnenwerk)
Jaren van oplevering
1. ca 1725
2. 1835
Orgelmakerij Bakker & Timmenga 1945
Werkindeling
hoofdwerk, bovenwerk, aangehangen pedaal
Dispositie
Hoofdwerk (I) 7 stemmen
Prestant Holpijp Octaaf Quint Octaaf Nazart Cornet D |
8' 8' 4' 3' 2' 1 1/2'
|
Bovenwerk (II) 4 stemmen
Fluitdoes Viool de Gambe Fluit d'amour Gemshoorn |
8' 8' 4' 2' |
Werktuiglijke registers
klavierkoppel
tremblant
ventiel
Samenstelling vulstem
Cornet c1 4 - 2 2/3 - 2 - 1 3/5
Toonhoogte
a1 = 435 Hz
Temperatuur
evenredig zwevend
Manuaalomvang
C-f3
Pedaalomvang
C-c1
Windvoorziening
drie spaanbalgen (1835 of ouder)
Winddruk
78 mm
Plaats klaviatuur
linkerzijde
Het in 1835 geleverde Van Dam-orgel bestaat uit verschillende oudere componenten waaronder de orgelkas, zij het met veranderingen, het merendeel van het pijpwerk en wellicht de balgen of een deel daarvan.
In 1830 werden de orgelmakers Van Dam op een veiling eigenaar van het voormalig orgel van de Galileeërkerk te Leeuwarden. In een uit 1854 daterende beschrijving van de orgels van de Galileeërkerk van de hand van de predikant Dr. L. Proes, (tevens voorzitter van de toenmalige orgelcommissie van de Leeuwarder Hervormden) eindigt de beschrijving van het voormalig orgel (tot 1830) als volgt: ‘dient thans na ondergane verandering in de kerk te Jelsum’.
Het controleren van deze toeschrijving wordt bemoeilijkt door het feit dat van het orgel dat tot 1830 in de Galileeërkerk stond weinig tot geen archivalia teruggevonden zijn. In de Dispositiën van Joachim Hess (1774) wordt een dispositie vermeld van een tweeklaviers orgel met rugwerk, waarvan beide werken een viervoets basis hebben. De eventuele link met het voormalige Galileeërkerkorgel wordt in organologische kring door sommigen dan ook betwijfeld. Gewezen kan immers worden op de beschrijving door Knock van het voormalig orgel te Jelsum, een in 1781 geplaatst instrument, dat als huisorgel was aangekocht en tot kerkorgel was verbouwd. In de dispositie van dit orgel komt uitgerekend het voor Friesland unieke register Nazart 1 1/2' voor. Daarmee dient zich zelfs nog de vraag aan of het huidige front misschien iets met die in 1781 uitgevoerde ombouw tot kerkorgel te maken heeft. Hoe dan ook, de vragen over de herkomst blijven onbeantwoord. Vast blijft alleen staan dat kas en pijpwerk ouder zijn dan 1835.
De orgelkas is voor een groot deel van eiken. De zijwand aan de noordzijde is van mooi paneelwerk voorzien. De vlakke luiken van de achterwand bezitten telmerken. De kas rust op een raamwerk van grenen en vuren, waardoor het van oorsprong kleinere front aan hoogte gewonnen heeft.
De drie beeldjes die boven de opzetstukken uitsteken, kunnen heel goed in 1835 geplaatst zijn.
De handklavieren zijn eiken staartklavieren. De registerknoppen bevinden zich in twee rijen, horizontaal geordend, boven de lessenaar. De speel- en registermechanieken van beide manuaalwerken dateren uit 1835.
De balgenkas is achter de orgelkas geplaatst. De aanleg van de windkanalen is later gewijzigd, waarschijnlijk in 1945. De Tremblant is een inliggend exemplaar.
De windladen zijn van eiken. De cancelvolgorde is als volgt: HW C-H (chromatisch) c-e3 f3-cis. BW in hele tonen, vanuit C in het midden naar weerskanten aflopend.
De vrij donkere kleur van de frontpijpen doet vermoeden dat het tingehalte van het metaal niet erg hoog zal zijn. In het front spreken F-g1 van de Prestant 8' (drie torens en onderste tussenvelden); Dis en E van de Prestant 8' zijn van hout (gedekt), C-D zijn gecombineerd met de Holpijp. C-A van de Holpijp zijn van hout. Ook C-H van de Fluitdoes 8' zijn van hout. De Nazart 1 1/2' heeft open, licht conische, smal gelabieerde pijpen. De Cornet is op de lade geplaatst. Het viervoetskoor is gedekt tot en met f2. Veel pijpen van dit register bevatten oude cancelnummers.
De Viola di Gamba is in feite een discantregister, C-h zijn gecombineerd met de Fluitdoes. De Fluit d’amour 4' is gedekt tot en met h2, het vervolg is open. De Gemshoorn 2' is conisch.
Voor alle open reeksen is in 1945 een nieuwe pijp voor C (bij de Cornet respectievelijk c1) geplaatst en is het overig pijpwerk verschoven. Expressions zijn thans aanwezig bij de binnenpijpen van de Prestant 8', de Octaaf 4' (C-f2), de Quint (C-b1), de Octaaf 2' (C-f1), de Gemshoorn 2' (C-f) en bij alle pijpen van de Viool de Gambe. De Nazart heeft stemkrullen (vanaf de bovenrand) tot en met f, van het 2 2/3-voets koor van de Cornet is ongeveer de helft van de pijpen van een stemkrul voorzien.