Omdat er genoeg voedsel was, hoefde niet iedereen meer als boer te werken. Deze mensen gingen dingen maken met hun handen en gereedschap. Ze werden bijvoorbeeld bakker of slager. Anderen maakten gereedschappen, meubels, sieraden of kleding. Deze mensen noem je ambachtslieden. De ambachtslieden gingen op plaatsen wonen waar veel mensen kwamen zodat ze daar hun spullen konden verkopen. Zo ontstonden marktplaatsen. Hiernaast zie je een schilderij van Den Bosch in 1500. Daar was in die tijd een lakenmarkt. Handelaren verkochten er lappen stof. Een ander woord voor lappen stof is textiel. Een wever produceerde textiel van bijvoorbeeld wollen draad. Een kleermaker kocht deze stof en maakte er kleren van. Weven en kleermaken zijn ook ambachten.
