§1.1: Het deeltjesmodel

Alles in de wereld is opgebouwd uit moleculen, hele kleine bouwsteentjes. Elke stof heeft een eigen soort molecuul: IJzer bestaat uit ijzermoleculen, zout bestaat uit zoutmoleculen, water bestaat uit watermoleculen, enzovoorts. Als water bevroren is, is het ijs. Het is dan in 'vaste' fase. Als het vervolgens smelt, wordt het gewoon water, en is het een vloeistof. Gaat het vervolgens nog meer verhitten, gaat het koken en verdampt het. Zodra het verdampt is, is het watergas, dus een gas. De drie fasen zijn dus vast, vloeibaar en gas. Let op: de moleculen blijven wel hetzelfde.

In een vaste stof zitten de moleculen heel dicht op elkaar. Omdat ze zo dicht op elkaar zitten, trekken ze elkaar heel hard aan. Hierdoor bewegen ze bijna niet, de enige beweging die ze maken, is een trilbeweging. Ze zitten verder vast aan elkaar. In een vloeistof blijven de moleculen wel bij elkaar, maar bewegen ze los van elkaar, om elkaar heen. De aantrekkingskracht is dus kleiner dan in een vaste stof. In een gas bewegen de moleculen volledig los van elkaar, en is er heel veel ruimte tussen de moleculen. De aantrekkingskracht is dus erg laag.

In onderstaande afbeelding zie je een tekening van de verschillende fases. 

A = Vloeibaar, B = Vast, C = Gas.

A: Vloeibaar. B: Vast. C: Gas
bron: https://maken.wikiwijs.nl/130676/Fasen___faseovergangen

Drie van de bovenstaande eigenschappen staan centraal in het deeltjesmodel:

Pas wel op, het is een model! Het is dus een veel simpelere versie van de werkelijkheid.