Dat vrouwen ten tijde van de Republiek werkten, voor geld, net als mannen – waarmee uiteraard niet gezegd is dat er niet tezelfdertijd vrouwen waren die, net als mannen, voor zich lieten werken – er is geen historicus die dat zou betwisten.
Het lijkt erop dat de juridische positie van Hollandse vrouwen in vergelijking tot die van vrouwen in sommige andere Europese landen niet ongunstig was. Getrouwde vrouwen stonden onder vaste vrouwenvoogdij. Maar meerderjarige, niet-getrouwde vrouwen waren wel handelingsbekwaam. Zij beschikten zelf over hun goederen, konden contracten sluiten, rechtshandelingen verrichten en brachten alleen bij het voeren van processen een zelf gekozen ‘straatvoogd’ mee. De beperkte juridische status van getrouwde vrouwen kende enkele belangrijke uitzonderingsregels. Zo waren ‘openbare koopvrouwen’ waar het hun handel betrof wél handelingsbekwaam.21 De juridische positie van zeemansvrouwen leek op die van de openbare koopvrouwen, zoals Annette de Wit in haar artikel over het werk van zeemansvrouwen laat zien. Mannen die vertrokken konden hun echtgenotes machtigen door middel van procuraties zodat hun vrouwen hun zaken konden waarnemen tijdens hun afwezigheid. Een niet onbelangrijke groep vrouwen kreeg hiermee de juridische mogelijkheid zelfstandig op te treden.
‘(haar rijkdom zou) met er tijt onder de Blanken zou kunnen komen, dat niet kwaad is: want al te machtige Vrije Lieden hier te hebben onder de Neegers, daar uit is al veel kwaat te vreesen, omdat het aan onze slaven al eene Idee geeft, dat Sij Hoog Stijgeren kunnen, als wij’.’
- Cynthia McLeod in ‘Een vrije, zwarte vrouw in het 18e-eeuwse Suriname’ (1996)
'Elisabeth Samson liet het er niet bij zitten. (...)Er was geen enkele wet, die vrije christenmensen, van welke kleur dan ook, belette een huwelijk aan te gaan.’
- Over het boek van Cynthia Mcleod (1996), Volkskrant (22 juni 1996)