De dorpsroman en de dorpsnovelle, dit eigenaardige literatuurgenre, dat omstreeks het midden der vorige eeuw ook in onze letteren zijn intrede deed met Van Koetsveld's Pastorij te Mastland, en dat sindsdien een zoo wijde vlucht nam, schijnt de laatste jaren te herleven. Over bijna al de elf gewesten van ons land toch zijn in de na-oorlogsche jaren bundels schetsen of wel romans geschreven, die de lijnrechte voortzetting zijn der dorpsvertellingen van een sinds lang afgesloten tijdperk in onze literatuur, hoezeer zij ook den invloed van modernere stroomingen en richtingen in meer of minder mate ondergaan mogen hebben. Is er, als destijds, ook thans weer een reactie op de overbeschaving, een terugkeer naar de natuur, een vlucht uit het gewoel der steden naar de rust van het land? Hoe dit zij, de moderne dialectliteratuur groeit van dag tot dag, en afgezien van haar letterkundige waarde, die ook thans begrijpelijkerwijze nog al uiteenloopt, bezit zij bovendien en vooral beteekenis voor onze kennis van de taal en de zeden en gebruiken van bevolkingsgroepen, die meer en meer hun eigen karakter verliezen in het steeds toenemend nivelleeringsproces van onze dagen.
Drenthe, dat in de vorige eeuw in Van Schaick en Lesturgeon zijn dorpsnovellisten bezat, deed aan deze hernieuwing tot nu toe niet mee, en dus verheugt ons de verschijning van deze „Dialectschetsen uit het Drentsche dorpsleven" van den heer Van Dijk. In Drenthe geboren en getogen, beheerscht deze schrijver het dialect van zijn geboorteland volkomen, en wie deze schetsen gelezen heeft, weet hoezeer hij bovendien het leven der Drenthsche boeren uit een vorige periode kent, met al hun lief en hun leed, met al de eigenaardige zeden en gewoonten, die stuk voor stuk met meedoogenlooze zekerheid ten offer vallen aan modernere begrippen en toestanden. Het zou dwaas zijn, te klagen over wat in den gang der tijden noodwendig is, of kunstmatig in het leven te willen houden, wat ten ondergang voorbestemd is. Maar wanneer straks al dit oude verdwenen zal zijn, is hier nog het geschrift, dat de herinnering aan al deze oude dingen bewaren zal, gelijk de werken onzer 17de eeuwsche, realistische schildersschool den geest van onze gouden eeuw hebben vastgelegd, glanzend en kleurrijk en tintelend van leven. Zoowel uit folkloristisch als uit dialectologisch oogpunt maakt de schrijver van deze dorpsschetsen aanspraak op onzen dank en onze waardeering; hij heeft in deze met groote piëteit te boek gestelde schetsen getoond die liefde tot zijn land te bezitten, die een der grondslagen is van onze volkskracht.
P. J. MEERTENS,
Secretaris van de Dialectencommissie der Koninklijke Akademie van Wetenschappen.