Er is in de laatste jaren groote belangstelling geboren voor de kennis van oude zeden en gewoonten, van volksgebruiken en overleveringen, van taal en zegswijzen, kortom voor de kennis van alles, wat men tezamen aanduidt met den vreemden naam „folklore"; en waarvan nog veel, vooral onder het volk ten platten lande voortleeft, veel echter ook, dat, niet in geschrift is vastgelegd, reeds geheel en al verloren is geraakt.
„De Volkskunde, zoolang de Asschepoester der wetenschappen, begint in eere te komen", zooals wijlen de bekende folklorist H. W. Heuvel in „Volksgeloof en Volksleven" schreef.
Als een uiting van het streven in die richting moeten ook beschouwd worden de talrijke dialectartikelen, welke tegenwoordig veel in couranten en tijdschriften verschijnen en met hetzelfde doel voor oogen had ik ook het genoegen een serie schetsen te schrijven in de gewestelijke taal, welke er de eigenaardige bekoring aan kan geven en den lezer verplaatst in de rustige sfeer van het land- en boerenleven in al zijn soberheid en simpele eenvoud van een halve eeuw geleden.
In het jagen en jachten van den modernen tijd, nu alles in bedrijf en verkeer stoomt en vliegt en raast en ons voorbijsnort in wilde vaart, moet het weldadig aandoen, al is het maar in gedachten, de gebruiken en leefwijze nog eens mee te maken van het alledaagsche boerenbestaan van een veertig of vijftig jaar terug.
Slechts weinigen zullen in staat zijn — al moge het wat overmoedig en aanmatigend klinken — een ware en getrouwe schildering te geven van gebruiken, gewoonten en dagelijksche werkzaamheden in het boerenbedrijf van dien tijd, want hoe spoedig is niet de herinnering vervaagd, is niet in vergetelheid geraakt, wat er betrekkelijk kort geleden gebeurde, ja is zelfs alle heugenis daaraan uitgewischtl
Wie echter in de door hem beschreven omgeving geboren en getogen is, wie er in zijn kinder- en jeugdjaren de toestanden en gebeurtenissen intens heeft doorleefd, hij zal er in kunnen slagen de door hem volkomen gefantaseerde personen voor den lezer vorm en gestalte, leven en kleur te doen geven.
En zoo heb ik dan een serie dialectschetsen gegeven met een eenigszins romantisch tintje, waarin de lezer het landelijk leven van den hooggeroemden, nu al weer „goeden ouden tijd" vindt beschreven in de taal, die door de eeuwen heen van geslachte op geslachte overgegaan, heeft stand gehouden en al mogen daarbij wel eens woorden en uitdrukkingen gebezigd zijn, die in beschaafd gezelschap zullen en dienen vermeden te worden, in het kader waarin ze voorkomen, zou het schade doen aan het geheel, ze te vervangen door „fatsoenlijker", woorden en uitdrukkingen. Wie echter met het oog op studie van folklore en dialectonderzoek mij op gebreken of onjuistheden in mijn schetsen kan en wil wijzen, zou me daarmede een groot genoegen doen.
Ten slotte nog de algemeene opmerking, dat de leefwijze en het boerenbestaan van „den goeden, ouden tijd", gesteld tegenover het heden, de balans verre doet overslaan te gunste van het heden met zijn reusachtigen vooruitgang op schier elk gebied, niet slechts, wat het bedrijf van landbouw en veeteelt betreft, maar ook de breedere ontwikkeling van den boerenstand en het verdwijnen van misbruiken, waarbij wel in de eerste plaats als een zegen genoemd mag worden de geknakte, ja bijna geheel gebroken macht van Koning Alcohol, die destijds nog zijn scepter zwaaide in de beschreven omgeving.
H. VAN DIJK.