Proeven... we weten inmiddels dat we dat met de tong én de neus doen. Op de tong zitten allerlei smaakpapillen. Smaakpapillen zijn kleine uitsteekseltjes op de tong. Tussen de uitsteekseltjes zitten hele kleine kuiltjes. Daarin zitten de smaakzintuigen. Hiermee kunnen we 5 soorten smaken proeven: zoet, zuur, zout, bitter en umami (smaakversterker met hartige smaak). De smaken die we proeven komen van smaakstoffen. Dat zijn de prikkels voor de smaakzintuigen. Smaakstoffen zitten in alles wat we eten en drinken. Behalve water, dat heeft meestal niet zoveel smaak.
Alles wat we eten en drinken heeft ook geurstoffen! Dat zijn de prikkels voor het reukzintuig. Het reukzintuig bestaat uit duizenden verschillende soorten zintuigcellen. De neus kent dus veel meer verschil dan dat onze tong... die kent er maar 5! De mondholte en de neusholte zijn met elkaar verbonden. Je kunt je dus wel voorstellen dat wanneer je eet, de geurstoffen vanuit je mondholte naar je neusholte kunnen gaan. Je kunt dus gewoon je eten ruiken terwijl het in je mond zit! Daardoor proef je veel meer verschillende smaken. Zo weet je dus dat een banaan en een aardbei twee verschillende smaken zijn, terwijl je tong alleen maar proeft dat ze allebei zoet zijn! Wanneer de smaakzintuigen en het reukzintuig geprikkeld worden door de geur- en smaakstoffen, gaan er dus impulsen van beide zintuigen naar de hersenen. Je hersenen weten dan de smaak én de geur van het eten. Zo beoordeel je het en bepaal je of je het lekker vindt of niet.