Persoonsvorm

Uitleg

Een persoonsvorm is de meest voorkomende werkwoordsvorm. Het is ook een bijzondere werkwoordsvorm, want hij kan verschillende vormen hebben. Hij lijkt wel een beetje op een kameleon: hij past zich altijd aan zijn omgeving aan.

Ik fiets hard. Ik fietste hard.
Jij fietst hard. Jan fietste hard
Wij fietsen hard. Johan en Marijke fietsten hard.


Er zijn drie verschillende manieren om de persoonsvorm in een zin te zoeken.
We nemen als voorbeeldzin: Mijn broer vindt stratego een leuk spel.

  1. Maak de zin vragend. Het werkwoord dat vooraan komt te staan, is de persoonsvorm.
    Voorbeeld: Vindt mijn broer stratego een leuk spel?
    Deze manier noemen we de vraagproef.
  2. Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert, is de persoonsvorm.
    Voorbeeld: Mijn broer vond stratego een leuk spel.
    Deze manier noemen we de tijdproef.
  3. Verander het onderwerp van enkelvoud naar meervoud of andersom. Het werkwoord dat mee verandert is de persoonsvorm. Let op: er veranderen meer woorden.
    Voorbeeld: Mijn broers vinden stratego een leuk spel.
    Deze manier noemen we de getalproef.


Met welk woord uit de zin Mijn broer vindt stratego een leuk spel is telkens iets gebeurd? Met het woord vindt. Daarom is vindt in de voorbeeldzin de persoonsvorm.

Let op! Soms staat de zin al in de vragende vorm en dan staat toch de persoonsvorm niet vooraan. Dat zijn zinnen met vraagwoorden zoals wie en wanneer. In die zinnen staat de persoonsvorm meestal direct achter dat vraagwoord.
Bijvoorbeeld:

Wie kan er niet tegen zijn verlies?
Wanneer zit jij op Facebook?