Het werkwoordelijk gezegde is het volgende zinsdeel dat we benoemen. Een werkwoordelijk gezegde bestaat uit één of meer werkwoorden die samen aangeven dat iets of iemand iets doet. De persoonsvorm hoort altijd bij het werkwoordelijk gezegde.
In een enkelvoudige zin staat één persoonsvorm. In een samengestelde zin kunnen meer persoonsvormen staan en dus ook meer gezegdes.
Bijvoorbeeld:
Mijn broer vindt mahjong een leuk spel.
Mijn broer / vindt / mahjong / een leuk spel.
vindt = persoonsvorm
En omdat in deze zin maar één werkwoord staat: vindt = werkwoordelijk gezegde.
Wij hebben dit weekend Twister gespeeld.
Wij / hebben / dit weekend / Twister / gespeeld.
hebben = persoonsvorm
En omdat in deze zin nóg een werkwoord staat: hebben gespeeld = werkwoordelijk gezegde
Volgende week willen we gezellig gaan kaarten.
Volgende week / willen / we / gezellig / gaan kaarten.
willen = persoonsvorm
En omdat in deze zin nóg twee werkwoorden staan: willen gaan kaarten = werkwoordelijk gezegde
Let op!
Het Nederlands kent werkwoorden die zich kunnen splitsen. Die stukjes horen dan allebei bij het werkwoordelijk gezegde. Bijvoorbeeld:
Mijn broer/ neemt / zijn schaakbord / mee. (van: meenemen)
werkwoordelijk gezegde: neemt mee.
Ik / houd/ de dobbelsteen / stevig / vast. (van: vasthouden)
werkwoordelijk gezegde: houd vast.
Soms staat het woordje te voor een werkwoord. Dan hoort dat woordje te ook bij het werkwoordelijk gezegde. Bijvoorbeeld:
Mijn moeder/ probeert / met het spel / altijd / te winnen.
probeert te winnen =werkwoordelijk gezegde
We gebruiken in deze module verder de afkorting wwg.