Nadat de zoon van God (in de ogen van zijn volgelingen) gestorven was besloten de volgelingen te schrijven over zijn leven en de ideeën die hij had. Deze verhalen werden opgenomen in het heilige boek van de christenen: de Bijbel.
In de Bijbel zijn de Tien Geboden geschreven. Dit zijn tien regels waar de christenen zich aan moeten houden. Een voorbeeld van zo'n regel is dat je niet mag stelen en liegen. Deze tien regels zijn overgenomen van de joden, die het hadden opgeschreven in de Tenach.
Deze nieuwe godsdienst, het christendom, verspreidde zich in een snel tempo over de rest van het Romeine Rijk. De volgelingen van Jesus reisde door het Romeinse Rijk en vertelden de verhalen van Jesus. Met name de slaven en de arme waren geïnteresseerd in het christendom. Hun leven was in eerste instantie vrij somber en het idee dat er een leven was na de dood gaf hun hoop. Een ander punt wat zorgde voor interesse is dat voor God iedereen gelijk is.
De christenen bouwden kerken in het Romeinse Rijk om daar bijeen te komen en te bidden tot God.