Begrippen 1.4

Inkomen = Al het geld dat je als persoon of als gezin ontvangt.

Soorten inkomens = Mensen kunnen een inkomen hebben in de vorm van: loon (salaris), winst, een uitkering.

Begroting = Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.

Vaste lasten = Uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen/

Huishoudelijke uitgaven = Dagelijkse uitgaven.

Incidentele uitgaven = Meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals uitgaven voor kleding, apparaten of vakantie.