Inkomen = Al het geld dat je als persoon of als gezin ontvangt.
Soorten inkomens = Mensen kunnen een inkomen hebben in de vorm van: loon (salaris), winst, een uitkering.
Begroting = Een overzicht van je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven voor de komende periode.
Vaste lasten = Uitgaven die je met een vaste regelmaat moet betalen/
Huishoudelijke uitgaven = Dagelijkse uitgaven.
Incidentele uitgaven = Meestal grote uitgaven die je af en toe doet, zoals uitgaven voor kleding, apparaten of vakantie.