Extra oefenen met 1.1

1. Je ziet een vrouw die een appel eet. Voorziet de vrouw zichzelf in een basisbehoefte of een overige behoefte?

2. Hieronder staan een aantal goederen en diensten door elkaar. Noteer ze in je schrift en schrijf erachter of het gaat om een goed of een dienst.

Brood - Bijles - Telefoon - Kapper - Voetbaltraining - Trui

3. Hieronder staan een aantal getallen die je moet gaan afronden. De getallen in het eerste rijtje rond je af op hele cijfers. De getallen in het tweede rijtje rond je af 1 decimaal (één cijfer achter de komma). De getallen in het derde rijtje rond je af op 2 decimalen.

6,3                5,87           8,239

3423,8          7,536         34,3412

1,387            1,57           0,228

90,1              200,376     4,332

4. Hieronder staan een aantal zinnen. Geef bij elke zin aan of er sprake is van consumeren of zelfvoorziening.

  1. Dylan kweekt zijn eigen groenten in een moestuin.
  2. Meneer Prikkel gaat na zijn werk een broodje halen in de supermarkt.
  3. Jan is gevallen met de fiets. Zijn broek is kapot gescheurd. Nu moet hij een nieuwe broek kopen.
  4. Merel vindt een nieuwe trui kopen te duur. Daarom maakt ze er zelf één.

5. Hieronder staan een aantal geldbedragen. Alleen zijn deze fout opgeschreven. Aan jou de taak om de geldbedragen op de juiste manier op te schrijven.

€5,985

23,50,-

€243555

504,33€

€4.90

6. KADER Jouw buurman heeft zojuist een televisie gekocht. Is een televisie een verbruiksgoed of een gebruiksgoed? Leg je antwoord uit.