Om het kopen en verkopen van producten beter te laten verlopen, is er geld. Er zijn munten en bankbiljetten in omloop en daarnaast kun je bijna overal met je pinpas betalen.
Van de eerste munten was de waarde van het metaal waarvan de munt gemaakt was, gelijk aan het bedrag dat op de munt stond. Van de munten die we nu gebruiken, is de materiaalwaarde lager dan het bedrag dat op de munt staat afgebeeld.
Ook bij bankbiljetten geldt dat de waarde van het papier waarvan het biljet gemaakt is veel lager is dan het bedrag dat op het bankbiljet gedrukt staat.
In 2002 is in elf Europese landen de euro als betaalmiddel ingevoerd. 'Oude' muntstukken konden bij de banken worden omgewisseld voor euro's. In die elf landen zijn toen zo'n 50 miljard 'oude' muntstukken uit roulatie genomen.
De metaalwaarde van de 50 miljard 'oude' munten is becijferd op 1 miljard euro.
Alle landen die meedoen met de euro hebben euromunten en euro-bankbiljetten van dezelfde waarde. De euro-bankbiljetten zien er overal hetzelfde uit. Van de munten is één zijde in alle landen gelijk; de andere zijde is bestemd voor een nationaal symbool. Je kunt met alle bankbiljetten en munten in alle landen die meedoen met de euro betalen.
Beantwoord de volgende vragen.
Bekijk de video.
Je kunt op verschillende manieren betalen:
Er zijn verschillende manieren om giraal te betalen. De bekendste manieren zijn:
Beantwoord de volgende vragen.
Het ruilen van producten tegen producten noem je directe ruil.
Gebruik je geld om een product te kopen, dan noem je dat indirecte ruil.
Maak de twee onderstaande opdrachten.
Er worden vaak drie functies van geld onderscheiden:
Bekijk ook de video:
Maak de volgende oefening.Een bakker bakt broden, een aannemer bouwt huizen en een leraar geeft les.
Als je een beroep uitoefent, leg je je toe op het maken van één soort producten.
Specialiseren
Door ruil is het mogelijk dat mensen zich gaan toeleggen op het maken van één soort producten. Je noemt dat specialiseren.
Arbeidsverdeling
Een gevolg van specialisatie is dat het werk verdeeld wordt over verschillende mensen.
De manier waarop het werk verdeeld wordt, noem je arbeidsverdeling.
Beantwoord de twee vragen hieronder samen met een klasgenoot.
De opdracht sluit je af met een toets.
De toets bestaat uit tien vragen.
Na het beantwoorden van de vragen krijg je een score en kun je jouw antwoorden vergelijken met de goede antwoorden. Probeer te leren van je eventuele fouten.
Succes!