Persoonlijke identiteit = de kenmerken die bij jou passen. Deze kenmerken maken jou anders dan anderen. Bijvoorbeeld je uiterlijk, gedrag, afkomst, interesses, hobby's, karakter en overtuigingen.
Sociale identiteit = de relaties en het gedrag die horen bij de rollen die je hebt in groepen waar je bij hoort.
Groepsgedrag = gedrag van leden van een specifieke groep. Binnen deze groep is dit gedrag normaal.
Waarde = iets wat een persoon of een groep belangrijk vindt in het leven.
Norm = een idee over wat normaal is of een regel over hoe je je moet gedragen.
Cultuur = al die dingen die mensen denken, doen en hebben, bijvoorbeeld gewoonten en gebruiken, godsdienst, normen en waarden, muziek en voorwerpen, taal, eetgewoonten, kleding en huizen.
Subcultuur = een onderdeel van een grotere cultuur waarin afwijkende normen, regels, waarden en doelen gelden.
Gewoonte = een manier van doen die je gewend bent. Je denkt er niet over na, maar doet het gewoon op die manier.
Tradities = gewoonten en gebruiken die al heel lang bestaan. Ze worden van de ene generatie op de andere doorgegeven.
Multicultureel = verschillende culturen bij elkaar. Een multiculutele samenleving betekent dat er in een land mensen met verschillende culturen leven.
De Nederlandse Grondwet = een Nederlandse wet over de belangrijkste rechten en plichten van de burgers en de bevoegdheden van koning, regering en het parlement.
Grondrechten = rechten van individuele burgers tegenover de staat en tegenover elkaar.
Discriminatie = het slechter behandelen van een groep of individue, vanwege kenmerken die er niet toe doen in een situatie. Bijvoorbeeld sekse, huidskleur,, geaardheid, leeftijd, religie of handicap.
Stereotype = een beeld over een groep mensen dat niet klopt met de werkelijkheid: te eenvoudig of juist overdreven.
Vooroordeel = een mening over een persoon of groep die niet op feiten is gebaseerd.
Vrijheid van meningsuiting = de vrijheid van burgers om hun overtuigingen kenbaar te maken. Dat mag zonder dat de overheid het vooraf controleert.