Investeringsplan

Om een onderneming te starten is geld nodig. Soms heb je het geld zelf, waardoor je niet hoeft te lenen. Vaak gebeurt het dat ondernemers geld moeten lenen bij de bank om hun onderneming op te starten. Als je geld wilt lenen bij de bank, dan moet je een ondernemingsplan opstellen met daarin een financieel plan. Het is belangrijk dat je realtistisch en eerlijk bent over de inkomsten en kosten die je verwacht. Twee redenen waarom een financieel plan belangrijk is, zijn:
 
  1. Een investeerder of een bank wil natuurlijk weten hoeveel geld jullie nodig hebben om jullie bedrijf te starten. Wat voor kosten moeten jullie allemaal maken voordat je kan beginnen met het bedrijf?
  2. Daarnaast wil een investeerder of een bank weten hoeveel omzet/winst jullie verwachten te maken met het oog op hoe snel jullie de investering terug kunnen betalen.

 

Het investeringsplan delen we op in drie groepen kosten:

  1. Vaste activa
    Dit zijn de bedrijfsmiddelen die langer dan één jaar worden gebruikt. Denk daarbij aan een bedrijfsauto, een pand en inventaris.
  2. Vlottende activa
    De bedrijfsmiddelen die korter dan één jaar worden gebruikt. Bijvoorbeeld: voorraden, debiteuren, kasgeld etc.
  3. Aanloopkosten
    Vervolgens heb je ook nog kosten die je moet maken of al gemaakt hebt voordat je bedrijf begint. Denk aan advertentiekosten en een feestelijke opening.

 

Het is belangrijk dat je voor (toekomstige) aandeelhouders en investeerder, en ook voor jezelf, duidelijk hebt hoeveel geld je nodig hebt om je onderneming op te starten. Het overzicht dat we daarvoor maken noemen we investeringsbegroting. Het is een begroting, dus je gaat opschrijven hoe je denkt dat het zal gaan. In de werkelijkheid kan dit echter anders gaan. In een investeringsbegroting ga je kijken hoeveel geld je voor verschillende dingen nodig denkt te hebben.

 

Voorbeeld

Een nieuwe onderneming verwacht de volgende aankopen te moeten doen om de onderneming op te kunnen starten:

  1. Inventaris (kassa, stellingen) à € 1.000,-
  2. Huur van een bedrijfsruimte à € 14.000,-
  3. Handelsvoorraad à € 500,-
  4. Geld op de bankrekening (bank) à € 2.000,-
  5. Aanloopkosten à € 500,-
  6. Bedrijfsauto à € 1.000,-
  7. Computerapparatuur à € 500,-
  8. Geld voor in de kassalade (kas) à € 400,-
  9. Verpakkingsmateriaal à € 100,-

Je ziet hierboven de bijbehorende investeringbegroting. Belangrijk om te weten is dat rechts de opgetelde bedragen staan en helemaal onderin de totale investeringskosten. Je gaat zelf ook oefenen om twee investeringsbegrotingen te maken. Succes!

> Maak opdracht 44 in je werkboek.

> Maak opdracht 45 in je werkboek.


Klaar? Controleer of je opdracht 44 tot en met 45 hebt gemaakt in je werkboek.