Als je alle examenstof hebt geleerd kun je:
|
De begrippen die je bij dit het domein in ieder geval moet kennen luiden als volgt:
Onderwerpen en begrippen |
Dit weet ik |
aanpassing aan droge, natte, hete en koude omstandigheden |
|
windbestuiving, insectenbestuiving |
|
nectar, aanwezigheid en plakkerigheid van stuifmeel |
|
meeldraden en stampers, klimplanten, voorjaarsbloeiers, rozetvormende planten, waterplanten met drijvende bladeren |
|
organen, zuurstof enn koolstofdioxide (bij dieren) |
|
tracheeën bij insecten, kieuwen bij vissen, longen, kieuwen en huid bij amfibieën, longen bij reptielen |
|
de poten van teengangers, hoefgangers en zoolgangers |
|
de functie van zwemvliezen bij watervogels, de functie van lange poten en gedeeltelijke zwemvliezen bij steltlopers en de functie van klauwen bij roofvogels |
|
de functie van plooikiezen (bij planteneters), knipkiezen (bij vleeseters) en knobbelkiezen (bij alleseters) |
|
de relatie tussen het soort voedsel en de lengte van het darmkanaal bij planten- en vleeseters |
|
de functie van bepaalde snavelvormen, met name: - een puntige snavel bij insectenetende vogels, een kegelvormige snavel bij zaadetende vogels, een haakvormige snavel bij roofvogels |
|
erfelijke aanleg en/ of verschillen in milieufactoren |
|
fotosynthese |
|
dood materiaal in de natuur, onverteerde delen, afvalstoffen en restanten van |
|
reducenten (zoals schimmels en bacteriën) |
|
koolstofdioxide, water en zouten, die planten kunnen |
|
Koolstofkringloop, stikstofkringloop |
|