Als je alle examenstof hebt geleerd kun je:
|
De begrippen die je bij dit het domein in ieder geval moet kennen luiden als volgt:
Onderwerpen en begrippen |
Dit weet ik |
voedingsmiddelen, eiwitten, koolhydraten, enzymen |
|
stoffen uit het verteringskanaal, bloed |
|
ligging en functie(s) van: mond met tong, speekselklieren, tanden en kiezen, slokdarm, maag, twaalfvingerige darm, dunne darm, dikke darm, endeldarm met anus |
|
ligging en functies alvleesklier, productie en functies van verteringssappen met verteringsenzymen in speekselklieren, maagsapklieren, alvleesklier en dunne darm |
|
algemene functie verteringsenzymen, speeksel en maagzuur beschermen tegen infecties via het voedsel, functie van darmperistaltiek |
|
ligging en functies lever, met name: afbraak van afval- en gifstoffen, bewerking van voedingsstoffen, opslag van glycogeen gevormd uit glucose, omzetting van glycogeen in glucose, productie van gal |
|
ligging en functie galblaas: opslag van gal |
|
functie gal: met name emulgeren van vetten, afvoer van bloed met voedingsstoffen via de poortader naar de lever, de bouw van tanden en kiezen met glazuur, tandbeen, wortel, cement, zenuw, en bloedvaten |
|
tandbederf, met name de rol van: speeksel, tandenpoetsen, fluorbehandeling |
|
water, eiwitten, vetten, koolhydraten (zetmeel en suikers), mineralen (zouten, met name kalkzouten en ijzerzouten) en vitamines |
|
bouwstoffen (voor de opbouw van het lichaam) |
|
brandstoffen (voor het vrijmaken van energie) |
|
beschermende stoffen en/of als reservestoffen |
|
de schijf van vijf, voedingsmiddelentabel, kwaliteit/voedingswaarde |
|
vezels, darmperistaltiek |
|
overgewicht, vermagering, over- en ondervoeding, en opslag of verbruik van |
|
energieverbruik, reservestoffen |
|
omgevingstemperatuur, activiteit en grondstofwisseling |
|
ligging en functies van lymfevaten |
|
functie van kleppen |
|
aan- en afvoer van stoffen en warmte door bloed, slagaders, aders en haarvaten, kleppen, ligging, bouw van de wand, bloeddruk |
|
aan- of afwezigheid van kleppen, samenstelling van het bloed |
|
de aorta, poortader, holle aders, kransslagaders en kransaders, grote en kleine bloedsomloop |
|
de bouw, ligging, functie en werking van het hart met kamers, boezems, hartkleppen en halvemaanvormige (hart)kleppen, dikte van de wanden van de kamers in relatie tot hun functie, dikte van de wanden van boezems ten opzichte van de wanden van kamers in relatie tot hun functie |
|
Het principe van verandering van druk in de kamers en slagaders tijdens de hartwerking |
|
hartinfarct en hartritmestoornissen |
|
stress, overgewicht, roken, te grote inspanning, erfelijke aanleg, |
|
gevolgen van een te hoge en een te lage bloeddruk |
|
bloedplasma |
|
zuurstof, koolstofdioxide, water, voedingsstoffen en eiwitten zoals antistoffen en hormonen |
|
rode bloedcellen (met hemoglobine), witte bloedcellen en bloedplaatjes |
|
weefselvloeistof, lymfe, de lymfevaten |
|
transport van stoffen tussen bloed, weefselvloeistof en cellen |
|
mondholte, neusholte en keelholte (met huig en strotklepje), luchtpijp met kraakbeenringen, slijmvlies met trilharen |
|
bronchiën, longblaasjes |
|
lever, nieren, urineblaas, urinebuis, afvalstoffen |
|
wisselende gehaltes aan water en afvalstoffen (zoals ureum) in urine |
|
nierschors, niermerg, nierbekken |
|