Stadbewoners en stapelmarkt
Veel steden groeide in de Republiek in de 17e eeuw, Amsterdam deed dit nog veel meer dan andere steden. Toen de grachtengordel in Amsterdam werd verbouwd woonde ongeveer 60% van de bevolking in steden. Ook de economie liet dit zien, in vorige hoofdstukken hebben we gezien dat veel landen in deze periode landbouw en veeteelt economie hebben, in de Republiek veranderde dit naar een handel en nijverheid economie.
De bevolking groeide zo hard in deze periode dat de Nederlandse boeren niet genoeg eten konden produceren voor de hele bevolking, hiervoor moest dus een oplossing komen. In handelssteden was deze al snel gevonden, zoals in Amsterdam hier gingen ze graan importeren uit gebieden uit het Oostzee gebied, zoals Polen. Het graan werd opgeslagen voor momenten wanneer het nodig was in graanpakhuizen.
Andere landen kwamen er snel achter dat in Amsterdam graan te koop was, wanneer er in landen een tekort was kwamen ze dit kopen in de Republiek. De prijzen gingen natuurlijk op deze momenten wel omhoog, de Republiek verdiende dus een hoop geld aan deze handel.
Om het nog winstgevender te maken namen de schepen uit de Republiek producten mee naar de Oostzee gebieden waar ze hun graan vandaan haalde. Ze namen Franse of Duitse wijn en wol, lakense stof uit Vlaanderen mee. Toen er op een gegeven moment ook specerijen in de Republiek kwamen werden deze ook meegenomen naar het Oostzee gebied.
Al deze goederen waarmee de Republiek handelde werden tijdelijk opgeslagen ik pakhuizen, ook wel opgestapeld. Werd Amsterdam de stapelmarkt van Europa.
Doordat de graan import aan de basis lag voor deze winstgevende module kreeg dit de ere titel moedernegotie.
Zie afbeelding 1 om te zien welke landen er mee deden aan de handel in het Oostzee gebied.
Amsterdam barst uit zijn voegen
Amsterdam en Antwerpen waren al jaren verbonden door de handel die ze met elkaar bedreven. Ze leerde veel van elkaar, zo leerde de Republiek van Antwerpen hoe je geld kan maken aan het verhandelen van producten die je ergens anders vandaan hebt gehaald maar er zelf net nog wat mee doet. Zo is melk al een product, maar er kaas van maken kan niet iedereen, je kunt op deze manier dus meer geld voor het product vragen door er wat mee te doen.
Het kapitaal wat je hebt groeit en dit was het doel, dit noem je handelskapitalisme.
Toen in 1585 Antwerpen werd ingenomen, de val van Antwerpen. Vluchten veel mensen uit Antwerpen naar Amsterdam en andere gebieden van de Republiek. Deze mensen namen hun kennis over de handel mee, hun kapitaal werd nu in plaats van in Antwerpen gestoken in de Republiek, het was dus voordelig voor de Republiek.
Specialisatie en commerciƫle landbouw
Wanneer je iets maakt en dat is er in eens al heel veel blijf je het dan maken? De boeren in de Republiek deden dat op een grote schaal niet, omdat er nu goedkoop graan kwam uit het Oostzee gebied kwam hoefde niet alle boeren meer graan te verbouwen. Zij gingen zich specialiseren. Hele steden richten zich op een speciale tak van nijverheid, zo waren Leiden en Haarlem volledig gericht op het maken van textiel. In Delft werd Delfts aarde werk hun belangrijkste product. Veel van deze producten werden ook specifiek gemaakt voor de export.
Boeren gingen zich dus ook specialiseren, ze zette hun akkers voor graan om in weilanden waar vee werd gehouden. Hollandse boeren gingen zich richten op het produceren van melk, kaas, boter en vlees. Ze deden dit ook niet alleen maar voor hun eigen omgeving maar hun producten gingen de hele Republiek over. Maar dus ook voor de export werd er veel geproduceerd, deze gerichte manier van productie in de landbouw noemen we commerciƫle landbouw.
Het was een periode die super goed ging voor de Republiek, er was veel welvaart. We noemen deze periode van welvaart de Gouden Eeuw.