Fort El Mina
De Portugezen kwamen er achter dat je bij de West-Afrikaanse kust slaven kon kopen. Dit was een handig iets want op de suikerplantages kwam dit goed uit, deze plantages waren in hun nieuwe kolonie in Brazilië. Krijgsgevangenen in Afrika werden bijna altijd verhandeld als slaaf, er was dus geen constante aanvoer van slaven. Of er slaven waren was afhankelijk of er oorlog was tussen Afrikaanse koningen.
Het was daarom dat de Portugezen een fort bouwde op de Afrikaanse Goudkust, fort El Mina, er werden hier slaven ‘bewaard’ tot dat ze een boot vol konden vullen om naar hun koloniën in Amerika.
Kaapvaart en Manhatten
Naast dat de Republiek handelde met Azië wilde ze ook handel met West-Afrika en Amerika, ze richtte hiervoor de West-Indische Compagnie (W.I.C.) voor op. De W.I.C. kreeg de zelfde rechten als de V.O.C. van de Staten-Generaal. De W.I.C. liet zien dat handel en oorlog goed samen gingen. Er werden veel schepen van andere landen gekaapt, zo veroverde kapitein Piet Hein in 1628 de Spaanse zilvervloot.
De Republiek had Manhattan in handen, op dit eiland in Noord-Amerika werd een fort gebouwd met de naam Nieuw Amsterdam. Vandaag de dag kennen we die stad met een andere naam.
De Republiek probeerde een kolonie, Nieuw Nederland van dit gebied te maken, er wilde alleen maar weinig mensen heen. In 1667 ruilde de W.I.C. het gebied met de Engelsen voor Suriname.
Brazilië en slavenhandel
De W.I.C. veroverde in 1630 van de Portugezen hun kolonie in Brazilië, op deze kolonie waren veel verschillende slavenplantages. Voor deze plantages waren er steeds nieuwe slaven nodig, om dit te kunnen waarmaken veroverde W.I.C. ook fort El Mina.
Eilanden zoals Curaçao, werden doorvoer plekken van slaven voor de W.I.C.
Weer probeerde de Republiek een kolonie te stichten waar ook Nederlanders gingen wonen, echter hadden er maar weer weinig Nederlanders hier behoefte aan. Dit zorgde er voor dat Brazilië als kolonie werd losgelaten.
Wel bleef de W.I.C. actief in de trans-Atlantische slavenhandel actief. In deze handel werd er vanuit Europa vuurwapens, katoenen stoffen en goud en zilver naar West-Afrika gebracht om slaven te kunnen kopen. Deze slaven werden verscheept naar Noord- en Zuid-Amerika en verkocht aan plantagehouders. Op deze plantages werden producten als suiker, katoen, tabak en koffie verbouwd. Deze producten werden op de terugweg meegenomen naar Europa. Dit wordt ook wel de driehoekshandel genoemd, zie afbeelding 3.
Veel van de slaven overleden, dit gebeurde door de zware omstandigheden dat ze vervoerd werden. Ook konden de slaven vaak niet tegen Europese ziektes.
Wanneer de slaven de oversteek hadden overleefd kwamen ze terecht op een slavenmarkt. Ze werden verkocht aan de hoogste bieder en door hun eigenaar gebrandmerkt. Toch werd er veel aan gedaan om slaven gezond te houden. Een slaaf koste namelijk veel geld, en ze konden veel geld gaan verdienen voor hun eigenaar door dat ze moesten werken op de plantages.
Deze koloniën waar veel plantages waren, werden ook wel plantagekolonie genoemd. Suriname was de grootste plantagekolonie van de Republiek.
In deze periode kwam er ook een term die we vandaag de dag nog steeds gebruiken, en er wordt ook steeds belangrijker, ‘wereldeconomie’. We noemde het een wereldeconomie omdat er handel was tussen verschillende werelddelen.