Kwestie 1: Wie mag er meedoen in een democratie?

Als je alle examenstof hebt geleerd, kun je:

  • de opvattingen van Plato, Dahl, Mill en Schumpeter over wie mag meedoen in een democratie uitleggen, vergelijken, toepassen en evalueren, inclusief hun mensbeelden en de begrippen stemrecht, directe en representatieve democratie, rationaliteit en politieke expertise;
  • uitleggen dat volgens Plato koning-filosofen de ideale heersers zijn, en evalueren hoe zijn mensbeeld, filosofische wijsheid en maatregelen tegen corruptie hierin een rol spelen;
  • uitleggen dat volgens Dahl een regering niet uit experts kan bestaan vanwege het ontbreken van een wetenschap van regeren, met analyse en kritiek op Plato’s opvattingen;
  • Mills opvattingen evalueren dat democratie rationeler is dan een regering van experts, omdat beslissingen beter worden door betrokkenheid van burgers en vrijheid van meningsuiting;
  • Schumpeters idee uitleggen dat democratische participatie beperkt effectief is, en dat de politieke elite ongestoord moet kunnen werken tenzij ze slecht functioneert;
  • uitleggen waarom Mill vindt dat representatieve democratie de beste bestuursvorm is, en hoe dit goed is voor zowel het individu als de samenleving.

 

Onderwerpen en begrippen

Dit weet ik

Begrippen

 

stemrecht

 

directe democratie

 

representatieve democratie

 

rationaliteit

 

politieke expertise

 

koning-filosofen

 

wetenschap van het regeren

 

Filosofen

 

Plato (427-347 v. Chr)

 

Robert Dahl (1915-2014)

 

John Stuart Mill (1806-1873)

 

Joseph Schumpeter (1883-1950)