Vraagstuk B: Moet een democratie vrijheidsrechten inperken?

Als je alle examenstof hebt geleerd, kun je:

  • de opvattingen van Mill, Parekh, Kelsen en Van den Bergh over de grenzen aan vrijheid van meningsuiting in een democratie uitleggen, vergelijken en evalueren. Met daarbij hun opvattingen over democratie en antwoorden op de anarchistische uitdaging.

  • uitleggen dat Mill volledige vrijheid van meningsuiting in het algemeen belang van de democratie vindt. Mill stelt dat kwetsende meningen niet verboden moeten worden, maar meningen die zeker tot geweld leiden wel.

  • uitleggen dat Parekh vindt dat vrijheid van meningsuiting beperkt moet worden. Hij ziet belediging als schadelijk en verdedigt het verbod op groepsbelediging.

  • uitleggen dat Kelsen een antidemocratische partij niet kan verbieden. Hij stelt dat een democratie een relativistische wereldbeschouwing vereist en dat een verbod op ondemocratische opvattingen een democratie niet langer democratisch maakt.

  • uitleggen dat Van den Bergh vindt dat een partijverbod geen schending is van democratieprincipes. Hij zegt dat de vrijheid van overtuigingen beperkt is tot bereidheid tot gedachtewisseling en dat de democratie niet opgeheven mag worden.

 

Onderwerpen en begrippen

Dit weet ik

Begrippen

 

vrijheid van meningsuiting

 

groepsbelediging

 

vrijheid van vereniging

 

vrijheid van vergadering

 

weerbare democratie

 

zelfcorrigerend vermogen

 

Filosofen  
John Stuart Mill (1806-1873)  
Bhikhu Parekh (1935-heden)  
Hans Kelsen (1881-1973)  
Georg van den Bergh (1890-1966)