Als je alle examenstof hebt geleerd, kun je:
- de opvattingen van Dahl, Plato, Nietzsche, Rousseau, Mill en De Tocqueville over of mensen tot bloei komen in een democratie uitleggen, vergelijken, toepassen en evalueren, met daarbij de begripsanalyse van ‘menselijke bloei’ en de verbanden tussen mensbeelden en bloei in een democratie;
- uitleggen dat Plato democratie negatief beïnvloedt, met zijn mensbeeld, kritiek op de democratie, de vijf staatsvormen en hun onderlinge relatie;
- uitleggen dat Nietzsche democratie ziet als slavenmoraal, met zijn idee van de mens als niet vastgesteld dier en de verlaging tot kuddedier;
- uitleggen dat Rousseau vindt dat de mens tot bloei komt in directe democratie, met zijn mensbeeld en het idee van herwonnen vrijheid via de algemene wil;
- uitleggen dat Mill vindt dat politieke betrokkenheid creativiteit bevordert, met zijn opvattingen over stemrecht, vertegenwoordiging en het districtenstelsel;
- uitleggen dat De Tocqueville democratie risico’s zoals instabiliteit en tirannie kent, met de vijf gevaren van democratie en de noodzaak van zelfbestuur en maatschappelijke verantwoordelijkheid;
- Plato’s argumentatie uitleggen dat democratie ten onder gaat en zich tot dictatuur ontwikkelt;
- Nietzsches argumentatie uitleggen dat democratie een uitdrukking is van kuddediermoraal, met zijn kritiek op het verzet van democratische en revolutionaire bewegingen tegen voorrecht.
|