H2 par 3.

Leerdoelen:

Aan het eind van de les kun je:

Stollen/bevriezen: Als het vriest verschijnt er een laag ijs. Het bovenste laagje bevriest dan van iets. Het stof gaat dan van vloeibaar naar vast. Bijvoorbeeld het bevriezen van water naar ijs, maar er is een verschil tussen bevriezen en stollen. Als een vloeistof vast wordt bij een temperatuur van nul graden of lager noem je dat bevriezen. Als hetzelfde gebeurt bij een hogere temperatuur gebruik je het woord stollen.

Smelten: Je praat over smelten als iets gaat dooien. Als iets gaat dooien smelt het ijslaag en verandert het tot water. Bijvoorbeeld als een ijsblokje gaat smelten verandert het tot water. Het ijsblokje gaat dan van vast naar vloeibaar.

Verdampen: Bijvoorbeeld als na een regenbui de zon schijnt, verdwijnen alle plassen en worden de straten weer helemaal droog. Dan zijn de plassen die op de straten lagen omgetoverd tot gas. Bij verdampen gaat iets van vloeibaar naar gas. Hoeft niet altijd bij 100ÂșC kan ook bij een lagere temperatuur zoals bij de plas water die verdampt.

Condenseren: Condenseren is als warme, vochtige lucht afkoelt tegen een koud voorwerp. Bijvoorbeeld als je doucht  en je hebt een spiegel in de badkamer, komt het warme lucht van de water op de koude spiegel en dan krijg je condens op de spiegel. Condenseren is van gas naar vloeibaar.

Rijpen: Als het temperatuur daalt onder nul graden, ontstaan er buiten allemaal kristallen op de takjes van de bomen. Dat komt door de waterdamp uit de lucht. Bij rijpen gaat gas naar vaste stof.

Vervluchtigen: Vervluchtigen is bijvoorbeeld  als ijs bij een erg koude winter en  erg droog weer, vervluchtigt tot damp. Bij vervluchtigen wordt een vaste stof een gas.

Tube 4 Proof - Sublimeren - YouTube

invloed van temerperatuur:

Als een vaste stof wordt verwarmd gaan de moleculen verder uit elkaar staan. De vaste stof veranderd in een vloeistof.

Als de vloeistof nog verder wordt verwarmd gaan de moleculen nog verder uit elkaar staan. De moleculen kunnen nu vrij bewegen. De vloeistof is veranderd in een gas.

 

 

Opdracht 1: 3.4 - Fasen en Faseovergangen

 

 

antwoorden:

a: vast

b: rijpen

c: sublimeren

d: stollen/bevriezen

e: smelten

f: condenseren

g: verdampen

h: vast 

i: vloeibaar