Grammatik 1
Onderzoek

Grammatica: werkwoordvervoeging
Je gaat leren hoe je vervoegingen maakt van:
- de hulpwerkwoorden haben/sein/werden,
- de zwakke en sterke werkwoorden,
- de bijzondere werkwoorden als müssen/können enz.
Hier ga je alle werkwoordvervoegingen oefenen.
Verwerking
Maak een screenshot van het resultaat en zet deze in het
Pages Typisch Deutsch Grammatik.
Opdracht 1: haben/sein/werden in de tegenwoordige tijd
- De vervoeging van haben, sein en werden in de tegenwoordige tijd.
| |
sein (= zijn) |
haben (= hebben) |
werden (= worden, zullen) |
| ich (= ik) |
bin |
habe |
werde |
| du (= jij) |
bist |
hast |
wirst |
| er (= hij) |
ist |
hat |
wird |
| wir (= wij) |
sind |
haben |
werden |
| ihr (= jullie) |
seid |
habt |
werdet |
| sie (= zij) |
sind |
haben |
werden |
| Sie (= u) |
sind |
haben |
werden |
- Doe de oefening en kies de juiste vorm.
Opdracht 2: zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
- Herhaal de vervoeging van de zwakke werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
Zwakke werkwoorden ott
- Doe de oefening en vul de juiste vorm van het werkwoord in.
Opdracht 3: sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd
- Herhaal de vervoeging van de sterke werkwoorden in de tegenwoordige tijd.
Sterke werkwoorden ott
- Doe de oefening en kies de juiste vorm.
- Nog één extra oefening.
Opdracht 4: alle werkwoorden in de verleden tijd (ovt)
- De vervoeging van alle in deze video werkwoorden in de verleden tijd (ovt).
- Hieronder staat een uitleg van de verschillende werkwoorden in de verleden tijd.
-
Sterke werkwoorden:
Voordat je de uitgangen achter de stam kunt plaatsen moet je eerst weten hoe de stam in de verleden tijd eruit ziet.
A Normaal
voorbeeld: kommen [= komen]
stam in de verleden tijd: kam-
| ich kam |
ik kwam |
| du kamst |
jij kwam |
| er/sie/es kam |
hij/zij/het kwam |
| wir kamen |
wij kwamen |
| ihr kamt |
jullie kwamen |
| sie/Sie kamen |
zij kwamen / u kwam |
|
B als de stam op een s-klank eindigt:
voorbeeld: lesen [= lezen]
stam in de verleden tijd: las
| ich las |
ik las |
| du lasest |
jij las |
| er/sie/es las |
hij/zij/het las |
| wir lasen |
wij lazen |
| ihr last |
jullie lazen |
| sie/Sie lasen |
zij lazen / u las |
|
C als de stam eindigt op -d, -t :
voorbeeld: finden [= vinden]
stam in de verleden tijd: fand-
| ich fand |
ik vond |
| du fandst |
jij vond |
| er/sie/es fand |
hij/zij/het vond |
| wir fanden |
wij vonden |
| ihr fandet |
jullie vonden |
| sie/Sie fanden |
zij vonden / u vond |
|
Zwakke werkwoorden:
A standaardgroep (= alle werkwoorden behalve groep B)
voorbeeld: machen [=maken, doen]
| ich machte |
ik doe/maak |
| du machtest |
jij doet/maakt |
| er /sie/es machte |
hij/zij/het doet/maakt |
| wir machten |
wij doen/maken |
| ihr machtet |
jullie doen/maken |
| sie/Sie machten |
zij doen/maken // u doet/maakt |
|
B de stam eindigt op -d, -t of het is een van de werkwoorden:
atmen, regnen, öffnen, rechnen, begegnen, zeichnen, reden
| ich redete |
ik praatte |
| du redetest |
jij praatte |
| er /sie/es redete |
hij/zij/het praatte |
| wir redeten |
wij praatten |
| ihr redetet |
jullie praatten |
| sie/Sie redeten |
zij praatten // u praatte |
|
- Doe de oefening en kies de juiste vorm.