Van tekst naar spel
1. Personage
Uit jouw eigen moderne geschreven sprookjes versie, kies je nu 1 personage die jou het meeste
aanspreekt.
Bijvoorbeeld:
- de wolf uit de oude versie is in jouw versie een sluwe zakenman geworden.
- of: Grietje (van hand en Grietje) is een detective geworden in jouw versie.
- of: de jager in de oude versie is in jouw versie een klunzige agent.
2. Als je jouw personage hebt gekozen dan ge je die uitwerken:
Naam van het personage:
Achternaam:
Leeftijd:
Woonplaats:
Relatie:
Wat voor huis woont het personage:
In wat voor buurt:
Met wie woont het personage in het huis:
Wie zijn de buren:
Met wie in de buurt heeft het personage contact:
Vrienden:
Familie:
Beste vriend:
Eventuele vijanden / ruzie of conflict mee:
Huisdieren:
Wat voor school gedaan:
Wat voor studie:
Wat voor werk gedaan:
Wat voor werk nu:
Hoe ligt het personage op het werk of op school, heeft het personage het daar naar de zin:
Wat is de hobby van het personage:
Waar gaat het personage het liefst uit:
Beschrijf wat je personage in zijn/haar leven heeft meegemaakt:
Voornaamste karaktereigenschap:
Beschrijf totale karakter:
Wat vindt het personage van zichzelf:
Wat vindt het personage van anderen:
Hoe denkt het personage dat anderen hem/haar ziet:
Wat haar het personage aan zichzelf:
Waar is het personage trots op:
Wat wil het personage bereiken:
Gelooft het personage ergens in:
Wat is de grootste angst van het personage:
Heeft het personage een geheim:
Wat voor kleding draagt het personage:
Hoe gaat het personage met het uiterlijk en uiterlijke verzorging om:
Hoe ziet de woonruimte van het personage er uit:
Wat is de lievelingskleur van het personage: