Een tweede zintuig dat we onderzoeken is onze smaak. Hoe proeven wij eigenlijk iets? Waarmee proeven we? Dat gaan we onderzoeken. De proefjes kun je het beste in een groepje doen.
Proef 1
Eén van de leerlingen wordt geblinddoekt.
Vervolgens moet deze leerling zijn of haar tong uitsteken.
Met een wattenstaafje wordt een kleine hoeveelheid van een stof achtereenvolgens op verschillende plekken op de tong aangebracht. Spoel tussendoor je mond met een beetje water.
De stoffen die gebruikt kunnen worden zijn:
stroop (zoet)
een zoutoplossing
citroensap (zuur)
grapefruitsap (bitter)
sojasaus (umami).
Noteer waar op de tong de verschillende smaken het best worden geproefd. Daar zitten dan de (meeste) zogenaamde receptoren voor die smaak. Receptoren zijn lichaamscellen (of deeltjes daarin, bepaalde eiwitmoleculen) die extra gevoelig zijn voor die bepaalde stoffen/smaken en via de zenuwen een signaal afgeven aan de hersenen als ze die stof 'opmerken'.
Maak in je document een tekening van de tong. Daarop geefje aan waar de meeste receptoren zitten voor de smaken zoet, zuur, zout, bitter en umami.
Proef 2
Neem een klein theelepeltje kaneel.
Proef de kaneel eerst met je neus dicht.
Spoel je mond met een beetje water.
Proef nu nog eens een zelfde kleine hoeveelheid kaneel met je neus open.
Merk je een verschil?
Welke conclusie trek je daaruit? Beschrijf dit in je document.
Proef 3
Eén van de leerlingen wordt weer geblinddoekt.
Vervolgens moet deze leerling proberen verschillende geuren te herkennen.
Je kunt bijvoorbeeld de volgende geuren gebruiken:
peper
appel
bloemen
aarde
kruidnagel
kaneel
koffie
Laat de leerling eerst proberen de geuren te herkennen terwijl hij of zij normaal blijft ademen. Vervolgens mag de leerling het proberen door diep in te ademen, “de geur op te snuiven.”
Welke methode werkt beter? Waarom zou dat zo zijn? Beschrijf dit in je document.