Opdracht 2: Rivieren in de waterkringloop

Theorie

Rivieren ontstaan als kleine beekjes in bergen. Kleine rivieren vormen met elkaar in hetzelfde stroomgebied één grote rivier die uiteindelijk uitmond in een zee/oceaan. Het stroomgebied van een rivier bestaat uit het hele gebied waaruit de rivier zijn water ontvangt, dus alle kleine beekjes, riviertjes die uiteindelijk in de ‘grote rivier’ uitkomen. Alle wateren in dit stroomgebied behoren tot het stroomstelsel van de rivier. De waterscheiding (hoogste delen van het stroomgebied) is de scheiding tussen twee of meerdere stroomgebieden van andere rivieren.

Veel rivieren op aarde voeren gletsjerwater (smeltwater van de gletsjer) af, maar een aantal voeren ook regenwater af. Een rivier welke alleen smeltwater afvoert, noemen we een gletsjerrivier, als deze rivier ook regenwater afvoert word het water gemengd. Vandaar dat we deze rivieren dan ook gemengde rivieren noemen. Wordt er alleen regenwater afgevoerd, noemen we een rivier een regenrivier.

 

 

 

Een rivier kun je in 3 delen opdelen:

De hoeveelheid water die door een rivier stroomt is afhankelijk van de aanvoer van het water. De hoeveelheid op 1 punt in de rivier, noemen we het debiet. De afvoer van de rivier is niet altijd gelijk. Dit komt door schommelingen in de aanvoer van water, droge/natte periodes en bijvoorbeeld in de lente meer water door het smeltwater in de bergen. Deze schommelingen in de afvoer noemen we het regiem. De Rijn in Nederland heeft een grote debiet, is ook een groter stroomgebied! De schommelingen in de afvoer van de Maas zijn minder, omdat deze vooral regenwater afvoert. Door de klimaatverandering wordt dit wel meer!

In periodes met veel neerslag en/of smeltwater kan er een piek in de afvoer zijn van de rivier. Dit noemen we ook wel piekafvoer, in Nederland hebben we daar al maatregelen voor genomen.

 

Opdrachten

Bij de theorie horen onderstaande opdrachten uit het werkboek/digitale omgeving. Hiervoor heb je ook een aantal figuren uit het leerboek nodig. 

8.1 opdracht 1+4+6