Wanneer je om je heen kijkt heb je ook te maken met hoeken. Je kunt bijvoorbeeld niet om de hoek van het lokaal kijken of door een muur heen. Sommige objecten (spullen, dingen) zorgen er voor dat je delen niet kunt zien. Net als wanneer er een heel groot persoon voor je staat.
In de voorbeelden hierboven spreken we over je gezichtsveld. Dat is het gebied dat je kunt zien zonder je hoofd of je ogen te bewegen. Wanneer iets of iemand voor je staat dan beneemt deze een deel van je zicht.
Onze ogen zitten voor in ons hoofd. Daarom kunnen we het
Klik op de link om een uitleg met plaatjes te bekijken
Wanneer je het gezichtsveld gaat tekenen, teken je dus twee lijnen vanuit het puntje van je neus. Je neus zit namelijk midden tussen je ogen.
Je kunt niet door muren heen kijken dus de kijklijnen teken je langs de puntjes van de muur.
Houdt ook rekening met de plaats waar je staat. Dit bepaald namelijk wat je wel en niet kunt zien en hoe groot je kijkhoek is. Hoe verder je van de opening in de muur staat, hoe kleiner de hoek wordt die je kunt zien. |
VoorbeeldHieronder zie je een voorbeeld van iemand die door twee ramen kijkt. Je kan goed zien wat Jan wel en niet kan zien. Myrthe en Mathijs ziet hij wel staan, Merel ziet hij niet staan. |