Het laatste onderdeel van dit hoofdstuk zijn de trappen van vergelijking. Hierin worden ook de regels met als / dan meegenomen.
Bij vergelijkingen gebruik je vaak trappen van vergelijkingen en de woordjes als en dan. Met deze woorden maak je een vergelijking naar een ander persoon/plant/ding/situatie etc.
Bij de stellende trap gebruik je altijd het woordje als.
Bij de vergrotende trap gebruik je altijd het woordje dan.
vorm van het woord | als of dan ? | |
---|---|---|
stellende trap (1e trap) |
Schrijf het woord zo simpel mogelijk: Tom is boos. Noor is dapper. Het zwembad is diep. |
Met het woordje als: Tom is even boos als ik. Noor is net zo dapper als Amir. Het zwembad is even diep als het meer. |
vergrotende trap (2e trap) |
Zet achter het woord -er of -der: Tom is bozer. Noor is dapperder. Het zwembad is dieper. |
Met het woordje dan: Tom is bozer dan ik. Noor is dapperder dan Amir. Het zwembad is dieper dan het meer. |
overtreffende trap (3e trap) |
1. Zet achter het woord -st 2. Als het woord op een -s eindigt, alleen een -t 3. Voor het woord moet je ALTIJD het of de schrijven.
Tom is het boost. Noor is het dapperst. Het zwembad is het diepst.
Uitzondering: Een woord dat al op -st of -sch eindigt, krijgt geen -st erachter. Je gebruikt dan het woord (het) meest. Naïma was het meest verrast. |
De theorie kun je ook vinden in je boek op bladzijde 147.