Terugblik naar paragraaf 2.2

Voordat je begint aan 2.3, kijken wij eerst kort terug naar de vorige paragraaf.

 

In paragraaf 2 van hoofdstuk 2 hebben jullie geleerd over de begrippen staatsgodsdienst en verdraagzaamheid.

Het Romeinse rijk had een staatsgodsdienst. Dit hield in dat iedereen die voor het Romeinse bestuur wilde werken, in de goden van de Romeinen moesten geloven. Dit kwam voort uit het idee dat de goden de staat Rome beschermden. Ook betekende dit dat er veel feestdagen waren in het Romeinse Rijk voor deze vele goden. Het geloof was namelijk polytheïstisch en had dus erg veel goden. Iedereen aanbidde dus een handvol goden en niet allemaal.

 

Door de multiculturaliteit in het Romeinse rijk was er echter niet maar één geloof waar iedereen in geloofde. Er waren talloze volken met allemaal eigen goden en gebruiken. De romeinen wisten dat zij niet veel konden doen om deze te bekeren en dus tolereerden zij andere geloven. Veel volken mochten onder Romeins bewind in hun eigen goden blijven geloven, met het idee dat zij onder Romeins bewind uiteindelijk de Romeinse goden gingen vereren. Dit gebeurde echter niet en vele geloven bleven onder het Romeins bewind gewoon bestaan.

 

Een van deze geloven was het Jodendom en deze was vrij uniek in het Rijk…

 

Als je dit gelezen hebt, kan je door naar het volgende kopje.