Opdrachten

Opdracht 1 Padlet

Je gaat aan de slag met negatief en positief woordgebruik. Door de QR-code te scannen kom je terecht in de padlet, je gaat hier samen met je groepje nadenken over wat is positief en negatief woord gebruik en wat zijn voorbeelden van positieve en negatieve woorden. Dat is soms best lastig om echt op te schrijven, maar denk met je groepje er goed overna en bespreek de woorden die bij jou opkomen.

Bespreek klassikaal de positieve en negatieve woorden. Leg uit waarom voor jou een specifiek woord negatief is of juist positief. Of mensen een woord positief of negatief ervaren kan soms erg verschillen, door bijv. afkomst, geloofsovertuigingen of door persoonlijke ervaringen.

Opdracht 2: Positiviteitsposter

Positiviteit is erg belangrijk. Je merkt dat misschien ook aan jezelf, positief denken, positieve woorden hebben invloed op hoe jij en andere zich voelen. Soms kan het zo zijn dat er veel woorden worden gebruikt die de sfeer eigenlijk negatief beinvloeden en je voelt je eigenlijk niet helemaal meer op je gemak binnen de (vrienden)groep.

Je gaat in je groepje aan de slag met een positiviteitsposter. Een poster waarmee je juist andere wil stimuleren om positieve woorden te gebruiken. Eigenlijk een poster waar je al vrolijk van wordt als je hem ziet hangen in de gang van de school. Gebruik elkaars creatieve talenten goed, teken, knutsel, knip en plak er op los.

Opdracht 3 Feedback geven

Bekijk klassikaal de onderstaande video:

https://youtu.be/d_Tsq7qvgW0

Je gaat nu de andere groepjes feedback geven op de gemaakte poster. Let hierbij goed op dat je terugdenkt aan de 7 tips uit het filmpje!

 

Klik op de onderstaande link op de groepjes van feedback te voorzien:

Feedback formulier

Als je de feedbackformulieren ingevuld zijn bespreek de resultaten klasikaal.

Bekijk de feedback met elkaar en loop de 7 tips langs om feedback te geven:

1. Richt je op het resultaat

2. Begin met positieve feedback

3. Houd het bij jezelf

4. focus op gedrag of acties

5. Wees specifiek en concreet

6. Controleer of de ontvanger het begrijpt

7. Bied ruimte voor reactie