Zenuwcellen (neuronen) zijn cellen die prikkels (impulsen) ontvangen en verzenden. Wanneer een prikkel een zintuigcel bereikt, wordt er een impuls geproduceerd. Deze impuls wordt vervolgens naar een zenuwcel getransporteerd.Via deze zenuwcel wordt de impuls naar het centrale zenuwstelsel geleid. Op eenzelfde manier worden signalen vanaf het centrale zenuwstelsel naar de organen verzonden.Uitgebreidere uitleg over het centrale zenuwstelsel vind je verder in deze wikiwijs.
Bron: Het Nederlands Herseninstituut, 2019
Een zenuwcel (neuron) bestaat uit:
Dendrieten: meerdere korte celuitlopers, deze geleiden de impuls naar het cellichaam.
Cellichaam: elk neuron heeft een cellichaam waarin zich de kern bevindt. Op deze plaats worden de substanties aangemaakt die nodig zijn voor het onderhoud en de functie van een zenuwcel.
Celkern: in de kern is de genetische code, ofwel het DNA opgeslagen, die bepaalt hoe de cel zich ontwikkelt en werkt.
Axon: één lange uitloper die zich uitstrekt naar een ander neuron,spier of klier.
Myeline: wit vettig materiaal dat zich om het axon bevindt en onder andere dient ter isolatie. De myeline maakt snellere impulsgeleiding mogelijk.
Synaps: is een speciaal gebied waar de zenuwprikkels van de ene zenuw overgaan op de andere en hier kunnen twee zenuwcellen communiceren.Dit gebeurt door het vrijkomen van chemische stoffen, de neurotransmitters