Romulus en Remus waren tweelingbroers. Rhea Silvia was hun moeder en zij was weer het kind van de koning van Latium (Het gebied waar nu Rome ligt). De koning, Numitor, was door zijn broer Amulius van de troon gestoten. Hij vermoordde Rhea Silvia en liet de tweeling als baby in een rivier gooien. Ze spoelde aan bij de Palentijnse heuvel en werden gevonden door een wolvin. De wolf zag de tweeling als haar eigen welpen en verzorgde hen totdat ze gevonden werden door een herder genaamd Faustulus. Toen de jongen opgegroeid waren stootte zij Amulius van de troon en kregen zij heerschappij over Latium. Ze wilde een geweldige stad bouwen maar waren nog niet uit over de naam. Normaal gesproken werd een stad vernoemd naar de oudste zoon maar dat was lastig omdat ze een tweeling waren. Ze besloten allebei op een heuvel te wachten op een teken van de goden. Op een dag zagen Remus en zijn volgelingen zes gieren overvliegen. Zij zagen dit als teken dat de stad naar hem vernoemd moest worden. Vervolgens hoorde zij ook van de andere heuvel gejuich komen. Het bleek dat zij twaalf gieren over hadden zien vliegen! Nu wisten ze niet welk teken de winnaar bekend zou maken, degene die het als eerste zag, of degene die er meer zag. Uiteindelijk besloten ze dat Romulus gewonnen had en hij begon met het bouwen van een stadsmuur. Remus was jaloers en zei tegen Romulus: “Wat jij nu doet, zullen later jouw vijanden je nadoen.” Romulus was woedend over deze belediging en hij antwoordde: “Dan zal dit hetgene zijn wat al die vijanden zal overkomen!” en hij stak zijn broer door. Romulus bleef de rest van zijn leven met een schuldgevoel leven. De stad werd Rome genoemd en Romulus riep iedereen die op de vlucht was voor vijanden of de wet om naar Rome te komen. Zo groeide Rome uit tot een krachtige stad.
Met dit verhaal verklaren de Romeinen het ontstaan van Rome.