Egypte:
De Egyptenaren geloven dat Ra, de zonnegod, elke dag op zijn boot over de aarde vaart. Aan het eind van de dag sterft hij en gaat hij naar de onderwereld. Hier vecht hij met de reusachtige slang, Apep. Ra wint altijd en komt de volgende dag weer aan de horizon tevoorschijn. De eerste keer dat hij verdween was omdat de wereld, die hij geschapen had, zich tegen hem keerde. De mensen en dieren gingen ruzie maken en wilde Ra niet meer aanbidden. Ra besloot daarom om te verdwijnen en de wereld werd in de duisternis gehuld. Als lichtpuntje gaf Ra de mensen de maan (Khons).
Grieken en Romeinen:
De Grieken geloofden dat Helios (soms zeggen mensen ook dat het Apollo is) over de aarde vliegt in zijn koets. Hij verdwijnt achter de horizon en in de nacht vaart hij terug naar het oosten om daar de volgende dag weer zijn vlucht te beginnen. Zijn zoon Phaëton drong ooit aan bij zijn vader om één dag de koets te mogen besturen. Hij wilde de andere kinderen bewijzen dat hij de zoon van een god was. Toen hij de koets bestuurde ging het helemaal mis. Hij kwam te dichtbij de grond en schommelde alle kanten op. Hiermee verklaren de Grieken de woestijnen in Afrika.
Noren en Germanen:
Volgens de Noorse mythologie was er ooit een man genaamd Mundilfare. Hij kreeg een tweeling en hij vond zijn kinderen zo prachtig dat hij hen Máni en Sol noemde. Maan en Zon. Hij was zo trots op de schoonheid van zijn kinderen dat hij het zelfs goddelijk noemde. De goden werden boos om deze uitspraak. Hoe durft die man zijn kinderen te vergelijken met de schoonheid van de goden!? Als straf moesten Máni en Sol allebei met hun koets over de wereld vliegen terwijl ze achtervolgd worden door grote ijsreuzen gekleed in wolvenhuiden. Wanneer de ijsreuzen hun ingehaald hebben en de kinderen van Mundilfare opeten is het eind van de wereld bereikt.