Droomsessie

Bij een beroepsopleiding is het belangrijk dat je leert werken in de beroepspraktijk waarin je uiteindelijk terecht komt. Om leerlingen zo goed mogelijk voor te bereiden op hun beroepspraktijkvorming hebben wij als groep geëvalueerd hoe wij onze studieloopbaan hebben ervaren. Uit onze droomsessie, padlet en gesprekken is gebleken dat wij hierin onvoldoende zijn voorbereid. Ook is ons opgevallen dat in onze beroepspraktijk leerlingen onvoldoende kennis hebben over de werkvelden, doelgroepen en werkzaamheden die verricht worden tijdens de BPV.  

Het belangrijkste doel van competentiegericht opleiden is te zorgen dat de leerling in de praktijk laat zien dat hij adequaat kan functioneren als beroepsbeoefenaar én als burger in de samenleving en dat hij eventueel door kan stromen naar vervolgopleidingen, aldus de Stichting Fonds Arbeidsmarktbeleid voor de Branche Verpleeg- en Verzorgingshuizen (2009).

Een leerling kan pas in de praktijk laten zien wat hij kan en zich ontwikkelen als beroepsbeofenaar als hij of zij ook een goed beeld heeft waar die voor kiest.

De wereld van het mbo is  divers in vele opzichten. Naast de enorme verscheidenheid aan niveaus, opleidingsrichtingen, organisatievormen, is ook de studentenpopulatie gekenmerkt door diversiteit in vele betekenissen (Klooster, Koçak & Day, 2016). Een grotere uitdaging, en ook een groter maatschappelijk probleem, is dat ons onderwijs leerlingen met verschillende sociaal-culturele achtergronden onvoldoende gelijke kansen biedt. Er is een hardnekkige relatie tussen het opleidingsniveau van ouders en de schoolloopbaan van hun kinderen (Denessen, 2017).

Voor een vergelijkbaar ingrijpende keuze staat iedereen, vaak als jongere, bij de keuze van een opleiding of een beroep: wat wil ik (later) worden? Deze keuze bepaalt immers voor vele jaren de aard en het werkterrein van de dagelijkse werkzaamheden. Als die blijken tegen te vallen, is een overstap niet zomaar gemaakt. Dus dan zit je langdurig op een plek die niet bij je past en waarvan je niet gelukkig wordt. Veel jongeren zitten op school in die situatie. Soms blijven ze, maar zonder enthousiasme of motivatie. Anderen vertrekken voortijdig, met een beetje geluk naar een andere opleiding (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006).

Hierin ligt de taak voor ons als leraren om te achterhalen wat leerlingen later voor beroep willen uitoefenen en wat hun talenten en kwailteiten zijn zodat we die tijdens de opleiding verder kunnen ontwikkelen. De vraag wat wil je (later) worden is in het MBO dan ook een belangrijke vraag en nog belangrijker is de vraag wil je dit werk wel doen. Deze keuze bepaalt immers voor vele jaren de aard en het werkterrein van de dagelijkse werkzaamheden die leerlingen gaan verrichten (Meijers, Kuijpers & Bakker, 2006).

Hierin vinden wij het belangrijk dat de leerlingen echt weten waar ze voor kiezen in de beroepspraktijk zodat ze niet voor onvoorziene verwachtingen komen te staan tijdens hun beroepspraktijkvorming of wel stage en daardoor uitvallen of met tegenzin naar stage gaan.