Vanaf 1924 tot 1929 ging het goed in Duitsland. De economie groeide, de meeste mensen hadden werk, mensen kregen daardoor vertrouwen in de democratie.
In de Verenigde Staten hadden veel mensen met geleend geld aandelen gekocht.
Een aandeel is een bewijs dat je voor een klein stukje eigenaar bent van een bedrijf.
Gaat het goed met een bedrijf en het maakt veel winst, dan wordt het aandeel meer geld waard.
Gaat het slecht met een bedrijf, dan wordt het aandeel minder waard (het kan zelfs minder waard worden dan waarvoor je het gekocht hebt, je lijdt dan verlies).
In oktober 1929 kwam er een beurskrach in de Verenigde Staten. Daardoor werden aandelen in bedrijven in één keer veel minder waard. Veel mensen moesten hun aandelen die ze met geleend geld hadden met verlies verkopen.
Verder produceerden fabrieken teveel (overproductie). Gevolg was dat ze massaal mensen ontsloegen. Grote werkloosheid. Crisis.