Naast dat er in Frankrijk een absolute koning aan het hoofd stond, was het land ook verdeeld in drie standen. De eerste stand bestond uit de kerk. Doordat het geloof een groot deel van het dagelijks leven beinvloedde in Europa, had de kerk enorm veel macht. De paus en andere geestelijken hadden een heleboel invloed op de burgers. Meestal onderhielden de koningen een goede relatie met de kerk, om de gunst van het volk aan hun kant te houden. De tweede stand bestond uit de adel. Burges van adel waren vaak heel rijk en hadden veel politieke invloed. Je moest in een adelijke familie worden geboren, of trouwen met iemand van adel, om zelf de status van adel te krijgen. De eerste en tweede stand waren heel klein, zeker vergeleken met de derde stand. De derde stand bestond uit het merendeel van de bevolking van Frankrijk, zo'n 80%. Deze burgers waren verschrikkelijk arm, moesten hard werken voor weinig geld en veel meer belasting betalen dan de eerste en tweede stand. De meeste burgers uit de derde stand waren boeren, die op het land graan moesten verbouwen. Brood was namelijk de belangrijkste bron van voedsel in Frankrijk.